Artikel 8

1. Onze Minister bepaalt welke verplichtingen met betrekking tot het vervullen van werkelijke dienst, welke uitgaan boven de krachtens de wet bestaande verplichtingen, bij het sluiten van een verbintenis vrijwillig kunnen worden aanvaard.

2. De vrijwillig aanvaarde verplichtingen worden in de akte van verbintenis tot uitdrukking gebracht.

Artikel 9

Aan een militair wordt bij indiensttreding de rang of de stand verleend, waarvoor hij naar het oordeel van Onze Minister, gelet op zijn bekwaamheden en met inachtneming van de belangen van reeds in dienst zijnde militairen, behorende tot het beroeps- dan wel het reserve-personeel, in aanmerking komt.

Artikel 10

De tijd,

a. bedoeld in artikel 33 van het Wetboek van Militair Strafrecht; b. bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Krijgstucht;

c. gedurende welke een militair zich heeft schuldig gemaakt aan desertie of ongeoorloofde afwezigheid (met uitzondering van die afwezigheid, welke krachtens artikel 2, onder 2e, van de Wet op de Krijgstucht krijgstuchtelijk is gestraft), strekt niet in mindering van de duur van de verbintenis.

Artikel 11

Een verbintenis eindigt;

a. indien een militair door Ons tot officier wordt benoemd, zulks te rekenen van de datum van ingang van de benoeming;

b. indien een militair een andere verbintenis tot het verrichten van militaire dienst sluit, zulks te rekenen van de datum van ingang van laatstbedoelde verbintenis.

Artikel 12

Dit besluit kan worden aangehaald als „Besluit verbintenissen reserve-personeel beneden de rang van tweede-luitenant Landmacht”.

Artikel 13

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het is geplaatst.

2. Het Koninklijk besluit van 8 Mei 1906, nr 95, zoals sedertdien gewijzigd, wordt met ingang van de dag van inwerkingtreding van dit besluit ingetrokken.