STAATSBLAD

VAN HET

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

BESLUIT van 25 November 1952, houdende vaststelling van regelen ter uitvoering van de artikelen 7, tweede lid, 10, 14, onder a, c, e—i, k, 1, o en p der Wet op de noodwachten. (Rechtstoestandsregeling noodwachters.)

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 4 November 1952, Afdeling Openbare Orde en Veiligheid, Bureau Algemene en Juridische Zaken, no. U 1456;

Gelet op de artikelen 7, tweede lid, 10, 14, onder a, c, e — i, k, l, o en p der Wet op de noodwachten ( Stb . 1952, no. 405);

De Raad van State gehoord (advies van 11/14 November 1952, no. 23);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 18 November 1952, Afdeling Openbare Orde en Veiligheid, Bureau Algemene en Juridische Zaken no. U 1535;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I Algemene bepaling

Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

„de wet”: de Wet op de noodwachten;

„Onze Minister”: Onze Minister van Binnenlandse Zaken; „noodwachter”: hij, die ingevolge artikel 7, eerste lid, onder b, d of e der wet dan wel krachtens artikel 7, vierde lid, der wet bij een noodwacht of een noodwachtstaf is ingelijfd;

„bevoegd gezag”: het gezag, waaronder de noodwacht of de noodwachtstaf krachtens titel I der wet staat.