d. uitoefening van het autospuitbedrijf:

1. het, in de uitoefening van het wagenbouwbedrijf, ten behoeve van het publiek met de kwast in grondverf of in blanke lak schilderen of lakken van wagens, aanhangwagens of onderdelen van deze voertuigen, mits dit geschiedt in onmiddellijke aansluiting op het in dezelfde onderneming vervaardigen, veranderen of herstellen van genoemde voertuigen;

2. het, in de uitoefening van het automobiel- en garagebedrijf, ten behoeve van het publiek spuiten van uitgedeukte delen of ingezette stukken in plaatwerk van carrosserieën;

3. het, in de uitoefening van het schildersbedrijf, ten behoeve van het publiek schilderen of lakken van wagens met een houten opbouw.

Artikel 2

1. Het is verboden een inrichting, bestemd of mede bestemd voor de uitoefening van het wagenbouwbedrijf, het carrosseriebouwbedrijf, het autoplaatwerkbedrijf, het autospuitbedrijf of het autokleedbedrijf, voor zover die uitoefening betreft, te vestigen zonder daartoe van de Kamer van Koophandel en Fabrieken verkregen vergunning.

2. Het bepaalde in het vorige lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de uitbreiding van het in een inrichting uitgeoefende bedrijf met het wagenbouw-, het carrosseriebouw-, het autoplaatwerk-, het autospuit- of het autobekleedbedrijf, zomede ten aanzien van de voortzetting van het in een inrichting uitgeoefende wagenbouw-, carrosseriebouw-, autoplaatwerk-, autospuit- of autobekleedbedrijf, in geval van wijziging in de personen van ondernemers of beheerders.

Artikel 3

De minimum-eisen van credietwaardigheid, bedoeld in artikel 3 der wet, bestaan voor de in artikel 1 genoemde bedrijven in:

1. het beschikken over voldoend bedrijfskapitaal om;

a. gedurende één jaar de inrichting te kunnen exploiteren, zulks te beoordelen in verband met de plaatselijke toestanden en verhoudingen;

b. daarenboven van de totale kosten van de bedrijfsmiddelen, benodigd voor het opzetten van de inrichting, ten minste de helft contant te kunnen betalen;

2. indien het bedrijfskapitaal geheel of gedeeltelijk uit geleende gelden bestaat, het beschikken over een schriftelijke geregistreerde overeenkomst van geldlening, waaruit blijkt, dat deze gelden niet binnen twee jaar na de dagtekening van het in artikel 7, vierde lidder wet genoemde bewijs zullen worden opgeëist.