b. kennis van de in de fotolithografie gebruikte materialen en gereedschappen; 3. copiëren en slijpen: a. kennis van de meest voorkomende copieerprocédé’s en van de daarbij gebruikte apparatuur en chemicaliën; b. kennis van de wijze, waarop zinkplaten worden gegreind en geslepen; 4. proefdrukken: a. kennis van de vervaardiging van proefdrukken; b. kennis van de werking van de meest gebruikte proefdrukpersen; c. kennis van de samenstelling van de voor proefdrukken gebruikte drukinkten; 5. retouche: enige kennis omtrent de wijze, waarop ter reproductie verstrekte modellen worden geretoucheerd; 6. papierkennis: a. enige kennis omtrent de meest voorkomende papiersoorten, haar samenstelling, eigenschappen en gramgewichten; b. enige kennis omtrent de doeleinden, waarvoor deze papiersoorten worden gebruikt; c. kennis van de voor de vlakdruk in aanmerking komende standaardformaten; 7. calculeren en kostprijsberekenen: a. kennis van de prijsnormen voor de fotolithografie; b. kennis van de op de prijsnormen voor de fotolithografie gebaseerde calculatieschema’s; c. kennis van de uurverantwoording, de kosten, welke op de verschillende afdelingen van een fotolithografisch bedrijf drukken en de verdeling van deze kosten; 8. grafische procédé’s: enige kennis omtrent de overige grafische procédé’s, in het bijzonder van het vlakdrukprocédé; 9. wetskennis: kennis van de wetten en regelingen, welke van belang zijn voor het grafische vak; B. practijk: 1. modellen: a. het kunnen beoordelen van modellen met betrekking tot hun reproduceerbaarheid;