benzinktanks bevinden. De hoeveelheid schuim, welke kan worden ontwikkeld, moet ruimschoots voldoende zijn om tot een hoogte van 15 centimeter het gehele oppervlak te bedekken, waarover olie zich ingeval van lekkage kan verspreiden. Bij de berekening van de hoeveelheid schuim moet in aanmerking worden genomen dat, indien chemisch schuim wordt gebruikt, 15 percent, en indien luchtschuim wordt gebruikt, 30 percent door wegbranden verloren gaat.

In de plaats van schuim mag verstikkend gas, stoom of een goedgekeurd vast ingebouwd hoge druk watersproei-systeem worden toegepast.

Waar koolzuur als brandblussend middel in deze ruimten wordt gebruikt, moet de hoeveelheid mede te voeren gas zó groot zijn, dat een minimum hoeveelheid vrij gas beschikbaar is, gelijk aan 30 percent van de bruto-inhoud van de grootste ruimte; een ketelruim wordt hierbij gemeten tot aan de bovenkant van de ketels, een machinekamer tot een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie gelijkwaardig geachte hoogte.

Indien machinekamer en ketelruim niet voldoende gescheiden zijn en brandstofolie uit de vullingen van het ketelruim in de machinekamer kan lekken, moeten machinekamer en ketelruim tezamen als één afdeling worden beschouwd. De inrichting moet buiten de afdeling, waarin brand kan voorkomen, in werking kunnen worden gesteld en geregeld;

(d) indien het schip een bruto inhoud heeft van minder dan 1000 ton, een inrichting tot het verdelen van stoom onder de ketels.

4. Aan boord van een in lid 3 bedoeld schip met een brutomhoud van 1000 ton of meer kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie extra brandblusmiddelen in de machinekamers en ketelruimen v oorschrijven, indien olie en steenkolen gelijktijdig als brandstof worden gebruikt.

5. Aan boord van een schip, hetwelk door motoren wordt voortgestuwd, van minder dan 1000 ton moet behalve hetgeen in lid 1 is bepaald, één deugdelijke extincteur met een inhoud van ten minste 9 liter in de voortstuwingsruimte geplaatst zijn, indien het vermogen van de voortstuwingsmotor 150 rempaardekrachten of minder, twee dergelijke extincteurs, indien dat vermogen meer dan 150 fempaardekrachten doch minder dan 300 bedraagt. Aan deze twee moet één draagbare extincteur van het type, dat schuim of andere ''°or het blussen van oliebranden goedgekeurde stof ontwikkelt, worden toegevoegd, indien het vermogen van de voortstuwingsmotor ■100 rempaardekrachten of meer bedraagt.

6. Aan boord van een motorschip van 1000 ton of meer moeten de volgende brandblusmiddelen in de voortstuwingsruimten aanlig zijn:

(o) de middelen volgens de leden 1 en 2;