Artikel 12

1. De brandstof leiding moet van uitgegloeid naadloos koperen of getrokken naadloos stalen pijp zijn vervaardigd en van goede ex- -pompen pansiebochten zijn voorzien. De verbindingen moeten conisch zijn, metaal op metaal, terwijl de leiding goed bereikbaar en beschermd moet zijn tegen uitwendige beschadiging.

De aansluiting van de leiding naar de motor op de tank moet door middel van een flens geschieden en van een binnenpijpje van een lengte van ten minste 25 millimeter zijn voorzien.

2. Elke leiding, waardoor brandstof uit een tank kan wegvloeien, moet onmiddellijk aan die tank voorzien zijn van een deugdelijke kraan of afsluiter, welke ook aan dek, door middel van een eenvoudige overbrenging, moet kunnen worden gesloten. De vijze, waarop dit geschiedt, moet ter plaatse duidelijk zijn aangegeven.

3. Alle mechanisch bewogen pompen, welke gebruikt kunnen worden voor het overpompen van brandstof, moeten ook aan dek buiten werking zijn te stellen.

Artikel 13

Indien voor het aansteken van lampen voor de voorverwarming Spiritus van een gloeikop spiritus moet worden gebezigd, mag deze vloeistof, 'n afwijking van het bepaalde in artikel 99 van het Schepenbesluit, in een veiligheidskan van goedgekeurd type met een inhoud van ten hoogste 10 liter in de motorkamer op een vaste, daartoe ingerichte plaats zijn geborgen.

Artikel 14

Bij voortstuwingsmotoren (hoofdmotoren), welke voor geforceerde Huipsmeeroüecirculatiesmering zijn ingericht, moet ten minste één hulpsmeerolie- pomp Pomp aanwezig zijn, welke op doelmatige wijze op het smeeroliesysteem van de hoofdmotor(en) is aangesloten. Deze pomp moet onafhankelijk van de hoofdsmeeroliepomp(en) worden aangedreven en van voldoende capaciteit zijn om onmiddellijk ter vervanging van elk der hoofdsmeeroliepompen in bedrijf gesteld te kunnen worden.

Bij een voortstuwend vermogen hetwelk per hoofdmotor 225 rempaardekrachten niet te boven gaat, mag deze hulpsmeeroliepomp een handpompje zijn.

Artikel 15

Op schepen met een voortstuwend vermogen van meer dan 150 rem- Huipmotor paardekrachten moet in de motorkamer een huipmotor voor het drijven van de hulpcompressor, indien aanwezig, en van de reservekoelwaterpomp zijn opgesteld. Deze huipmotor moet met de hand kunnen worden aangezet.

Artikel 16

Voor nieuwe schepen of voor schepen, waarin een motor wordt Tekeningen geplaatst, moeten van de volgende onderdelen en plannen tekeningen in viervoud worden ingezonden: