2. Vervolgens plaatst men de belanghebbende met de rug naar het raam en verzoekt hem eerst met het rechter-, dan met het linkeroog, onder behoorlijke afsluiting van het andere oog, het tegenovergestelde oog van de deskundige te fixeren. In een vlak, dat omstreeks het midden houdt tussen het oog van de te onderzoeken persoon en dat van de deskundige steekt de laatste op de grens van zijn eigen normaal gezichtsveld, één, twee of meer vingers uit, welk aantal door de belanghebbende moet worden opgegeven. Is deze opgave onjuist of twijfelachtig, dan moet het gezichtsveld volgens een meer nauwkeurige methode, d.i. met een gezichtsveldmeter worden onderzocht. Het resultaat wordt in kolom 9 met N = Normaal of A = Abnormaal ingevuld. Bij beperking van het gezichtsveld wordt de belanghebbende af gekeurd en de afwijking in kolom 15 aangetekend.

3. Bij de bepaling van de gezichtsscherpte plaatst men de belanghebbende met de rug naar het raam en hangt men de letterproeven volgens Snellen—Straub of andere, welk geacht mogen worden van gelijke moeilijkheid te zijn, op manshoogte en op een afstand van vijf meter in helder daglicht op, of men zorgt dat zij met kunstlicht worden belicht.

De deskundige vergewist zich, dat een normaal oog in het gegeven geval 5/5 gezichtsscherpte heeft. De gezichtsscherpte wordt nu zonder gebruik van glazen eerst oog voor oog en daarna met beide ogen gelijktijdig onderzocht.

Het resultaat wordt in kolom 10 ingevuld onder opgave van de gebruikte optotypen (O.O. (beide ogen), O.R. (rechteroog), O.L. (linkeroog)).

Bereikt de gezichtsscherpte niet de in artikel 14 onder I genoemde grenzen, dan wordt de belanghebbende afgekeurd.

4. Indien de voorgeschreven gezichtsscherpte aanwezig is, wordt van ieder oog afzonderlijk de refractie bepaald en bij gelijktijdig zien met beide ogen onderzocht, of nog grotere latente hypermetropie aantoonbaar is; aan de hand van deze gegevens wordt beoordeeld, of de onderzochte voldoet aan de in artikel 14, onder I (d), gestelde eisen.

5. De ogen van iedere belanghebbende worden nauwkeurig ook met de oogspiegel onderzocht, teneinde na te gaan of progressieve gebreken aanwezig zijn. Het resultaat wordt in kolom 13 met N = Normaal of met A = Abnormaal ingevuld. Afwijkingen worden in kolom 15 aangetekend.

Is de deskundige in twijfel omtrent de resultaten van zijn onderzoek, dan verwijst hij de belanghebbende naar een scheidsrechter - oogheelkundige.

6. Het onderzoek naar het kleurenonderscheidingsvermogen moet met beide ogen gelijktijdig zonder gebruik van glazen in een goed verlichte kamer (kunstlicht is uitgesloten) plaats hebben. Het onder-