zoek moet gedaan worden volgens de methode der pseudo-isochromatische platen volgens Stilling of volgens Ishihara (nieuwste uitgaven).

Wordt de proef goed doorstaan, dan keurt men de belanghebbende goed. Twijfelt de deskundige, dan zal hij een onderzoek instellen met de anomaloscoop van Nagel of een gelijkwaardig toestel. Heeft hij een dergelijk instrument niet ter beschikking, dan beslist hij niet en verwijst de belanghebbende naar een scheidsrechter-oogheelkundige. Het onderzoek met de anomaloscoop moet geschieden als in de daarbij gevoegde gebruiksaanwijzing is aangegeven.

De resultaten van het onderzoek worden met N = Normaal of met A = Abnormaal in kolom 14 ingevuld en de afwijkingen worden in bijzonderheden in kolom 15 aangetekend.

7. Voor het onderzoek naar afwezigheid van centrale scotomen voor rood en groen gebruikt men kleurenschijfjes van één, anderhalf, drie en vijf millimeter in het vierkant. De afstand, waarop die schijfjes aan het te onderzoeken oog worden getoond, moet in overeenstemming zijn met de gevonden gezichtsscherpte, dat wil zeggen vindt men een gezichtsscherpte van:

5/30 tot beneden 5/15, dan gebruikt men het vlakje van 3x3 millimeter op afstand van 33 centimeter;

5/15 tot beneden 5/10, dan gebruikt men het vlakje van 1| x II millimeter op afstand van 33 centimeter;

5/10 tot beneden 5/7,5, dan gebruikt men het vlakje van 1 x 1 millimeter op afstand van 33 centimeter;

5/7,5 tot beneden 5/5, dan gebruikt men het vlakje van II x 1| millimeter op afstand van 66 centimeter;

5/5, dan gebruikt men het vlakje van lxl millimeter op afstand van 66 centimeter.

Het onderzoek moet geschieden in een goed verlichte kamer, waarin belanghebbende gedurende verscheidene minuten moet hebben vertoefd, opdat hij aan de verlichting gewend is. Men plaatst de belanghebbende met de rug naar het raam tegenover een dof zwart veld ter hoogte van diens ogen en houdt de vlakjes in het midden van dit veld, verticaal op de juiste afstand, opdat zij recht van voren en goed zijn verlicht. Nu verzoekt men hem met één oog, terwijl men het andere behoorlijk afgesloten houdt, het midden van het veld te fixeren, waarop men de verschillende vlakjes in het fixeerpunt brengt en verzoekt deze te noemen.

8. Om zich een oordeel te vormen omtrent een mogelijk bestaan van dag- of nachtblindheid of van lichtzinstoornissen stelt men enige vragen in deze richting, observeert men de belanghebbende tijdens zijn gedragingen in de donkere kamer en onderzoekt men in hoeverre zijn gezichtsscherpte bij geringere verlichting op optotypcn van geringer contrast belangrijk daalt. In geval van twijfel stelt men een nauwkeurig onderzoek in, of verwijst hem naar een scheidsrechter-oogheelkund ige.