XV. Meiaalpletterijen, -walserijen, -smelterijen of -gieterijen; smederijen;

ketelmakerijen; machinefabrieken; constructiewerkplaatsen; sloperijen;

fabrieken van vuurwapenen; koper- en blikslagerijen en andere inrichtingen waar metalen platen worden bewerkt of verwerkt; affineerderijen van goud en zilver;

beproevingsinrichtingen voor verbrandingsmotoren; herstelinrichtingen voor verbrandingsmotoren; hersteünrichtingen voor motorvoertuigen; spijker- of draadnagelfabrieken; draad trekkerijen; lasinrichtingen; metaaldraadweverijen of -vlechterijen; scheepswerven; metaalharderijen;

galvaniseerinrichtingen; verzinkerijen; vertinnerijen; inrichtingen bestemd tot het zandstralen of op daarmede overeenkomende wijze bewerken van voorwerpen.

XVI. Inrichtingen waar door kunstmatige verwarming voorwerpen of stoffen worden gedroogd; inrichtingen waar moffelovens of emailleerovens worden gebezigd. XVII. Malerijen van graan, cacao, mout, schors, kalk, schelpen of tras; brekerijen en zeverijen van steen of mineralen. XVIII. Textielververijen, -wasserijen, -blekerijen, -drukkerijen, -sterkerijen, -spinnerijen, -weverijen, waaronder begrepen de cocosweverijen; ververijen van bont of vederen. XIX. Klopperijen van vis, katoen, wol, haar, vederen, nuiden, schors, zakken of tapijten. XX. Steenhouwerijen; steenzagerijen; inrichtingen waar slijpschijven of molenstenen worden vervaardigd of bewerkt; inrichtingen bestemd tot het vervaardigen van beton, alsmede die waar voorwerpen van beton worden vervaardigd of bewerkt. XXI. Inrichtingen voor machinale houtbewerking; molenmakerijen; kuiperijen. XXII. Schietinrichtingen, waaronder mede zijn begrepen de inrichtingen waar met projectielen wordt geworpen of met de handboog wordt geschoten. XXIII. Inrichtingen waar vergiftige, corrosieve of sterk prikkelende gassen worden gebezigd; inrichtingen bestemd tot het bewerken of verwerken van rubber, waaronder begrepen vulcaniseerinrichtingen.

Artikel 2. Bij het verzoek om vergunning moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

a. drie afschriften van het verzoek;

b. een nauwkeurige, beschrijving, in viervoud, van de plaats waar de inrichting zal worden gesteld, een opgave, in viervoud, van hetgeen in de inrichting zal worden verricht, vervaardigd of verzameld, benevens van de beweegkracht, welke daarbij wordt gebezigd;

c. een plattegrond-tekening, in viervoud, op een schaal van ten minste een op tweehonderd vijftig, aanduidende de uit- en inwendige samenstelling der inrichting en toebehoren.

Artikel 3. Als ambtenaren en officieren, bedoeld in artikel 8, lid 1, der Hinderwet worden aangewezen:

a. de Directeur Materieel Landmacht met betrekking tot de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder III; b. de Inspecteur van de Infanterie met betrekking tot de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder XXII; c. het betrokken Districtshoofd van de Dienst voor het Stoomwezen met betrekking tot de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder ld en II a en b;

d. de directeur van het Rijksinstituut voor de zuivering van afvalwater met betrekking tot:

gasfabrieken;

inrichtingen bestemd tot de bereiding of verwerking van harsen, oliën en vetten;

inrichtingen bestemd tot het ontvetten van wol; vuilnisstortplaatsen waar het vuil in water wordt gestort; bloeddrogerijen;

lijmfabrieken; destructieinrichtingen;

mouterijen; brouwerijen; branderijen tot het verkrijgen van alcoholhoudende producten;

azijnfabrieken; spiritusfabrieken; suikerfabrieken; suikerraffinaderijen;

stijfsel-, aardappelmeel-, vruchtenstroop- en glucosefabrieken; aardappelstomerijen; vlasroterijen;

inrichtingen bestemd tot veredeling van zetmeel; inrichtingen bestemd tot verwerking van melk, caseïnefabrieken;

conservenfabrieken; cellulosefabrieken; rayonfabrieken; strokartonfabrieken; papierfabrieken; slachterijen; leerlooierijen; metaalharderijen waar cyaanverbindingen worden gebezigd;

galvaniseerinrichtingen; verzinkerijen; vertinnerijen; textielververijen, -wasserijen, -blekerijen, -drukkerijen, -sterkerijen; ververijen van bont of vederen; electrische centrales.

Artikel 4. Ten aanzien van alle inrichtingen, bedoeld in artikel 1 van dit besluit, geschiedt kennisgeving van een verzoek om vergunning, behalve aan de in het eerste lid van artikel 9 der wet genoemde personen, tevens aan eigenaars en gebruikers van scholen en van gebouwen of lokalen bestemd tot ziekenverpleging of uitoefening van de openbare eredienst, indien deze scholen, gebouwen of lokalen zijn gelegen binnen een afstand van 200 meter van de betreffende inrichtingen.

Artikel 5. De in artikel 9, lid 1, sub b, van de Hinderwet bedoelde aanplakking op het terrein der inrichting moet op zodanige wijze geschieden, dat de kennisgeving van de openbare weg af gemakkelijk kan worden gelezen, behoudens in de gevallen, dat zulks, gezien de ligging van dit terrein, redelijkerwijze niet kan worden verlangd. Het aangeplakte biljet mag niet kleiner zijn dan 210 x 297 mm.

Artikel 6. Dit besluit kan worden aangehaald onder de titel van „Hinderbesluit” en treedt in werking met ingang van dezelfde datum als de Hinderwet (Stb. 1952, No. 274).

Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 30 Januari 1953.

JULIANA.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken, A. A. VAN RHIJN.

De Minister van Oorlog, C. STAF.

De Minister van Marine, C. STAF.

Uitgegeven de dertigste Januari 1953.

De Minister van Justitie,

L. A. DONKER.