67

BESLUIT van 4 Februari 1953, houdende vaststelling van een Reglement voor de inspectie voor het brandweerwezen, als bedoeld in het tweede lid van artikel 5 der Brandweerwet. (Reglement Inspectie Brandweerwezen.)

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 15 December 1952, afdeling Openbare Orde en Veiligheid, Bureau Algemene en Juridische Zaken, No. U 1674;

Gelet op artikel 5, tweede lid, van de Brandweerwet;

De Raad van State gehoord (advies van 13 Januari 1953 No. 37);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 27 Januari 1953, Afdeling Openbare Orde en Veiligheid, Bureau Algemene en Juridische Zaken, No. 1822;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. De inspectie voor het brandweerwezen ressorteert onder de Minister van Binnenlandse Zaken, verder te noemen: Onze Minister.

Artikel 2. 1. De inspectie bestaat uit een centraal bureau, gevestigd te ’s-Gravenhage en tenminste vijf districtsinspecties. De ressorten der inspecties worden aangewezen door Onze Minister, die hiervan mededeling doet in de Nederlandse Staatscourant.

2. Het ressort ener districtsinspectie omvat tenminste één provincie. De gemeenten Amsterdam, Rotterdam en ’s-Gravenhage behoren niet tot het ressort ener districtsinspectie.

Artikel 3. 1 . Aan het hoofd dier inspectie staat een hoofdinspecteur; aan het hoofd van elke districtsinspectie staat een districtsinspecteur. 2. Onze Minister wijst de standplaatsen der districtsinspecteurs aan en doet hiervan mededeling in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel 4. Onze Minister stelt voor de hoofdinspecteur een instructie vast; de hoofdinspecteur stelt onder goedkeuring van Onze Minister een instructie vast voor de districtsinspecteurs. In de instructies wordt een regeling getroffen omtrent de wijze, waarop in geval van ziekte, afwezigheid of ontstentenis van de hoofdinspecteur of een districtsinspecteur, in diens tijdelijke vervanging wordt voorzien.

Artikel 5. Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de ambtenaren der inspectie, in handen van Onze Minister of een door deze aangewezen hoofdambtenaar de volgende eden (verklaring en beloften) af:

„Ik zweer/verklaar, dat ik middellijk of onmiddellijk onder welke vorm of voorwendsel tot het verkrijgen mijner aanstelling, aan niemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, of zal geven of beloven.

Ik zweer/beloof, dat ik om iets hoegenaamd in mijn betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd, middellijk of onmiddellijk enige beloften of geschenken zal aannemen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!” („Dat verklaar en beloof ik!”)

„Ik zweer/beloof trouw aan de Koningin, aan de Grondwet en aan de wetten des Rijks.

Ik zweer/beloof, dat ik de krachtens de wet uitgevaardigde voorschriften en de verordeningen zal nakomen en handhaven, dat ik de mij verstrekte opdrachten zal volbrengen en de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan ik het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben, en dat ik mij als een nauwgezet en ijverig ambtenaar zal gedragen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!” („Dat beloof ik!”)

Artikel 6. De hoofdinspecteur draagt zorg, dat de ambtenaren der inspectie bij voortduring op de hoogte zijn van hetgeen vereist is om hun werkzaamheden op doeltreffende wijze te kunnen verrichten en dat degenen onder hen die bij een brand desgevraagd van advies moeten kunnen dienen en, zo hun zulks door de Burgemeester wordt verzocht, zich met de technische leiding van blussingswerkzaamheden moeten kunnen belasten, over de daartoe nodige theoretische en practische kennis en bekwaamheid beschikken.

Artikel 7. De hoofdinspecteur voert de opdrachten uit welke hem voor de uitoefening van zijn ambt in zijn instructie of op andere wijze door of vanwege Onze Minister zijn of worden verstrekt. Hij treedt rechtstreeks of door tussenkomst van andere ambtenaren, aangewezen op de voet van artikel 6, eerste lid van de Brandweerwet, zowel schriftelijk als mondeling in overleg met de Colleges, autoriteiten, diensten, lichamen, instellingen en personen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder b tot en met e, van die wet.

Hij draagt zorg, dat voor zover mogelijk bij de in artikel 5, eerste lid, onder a, 3° en 4° van de Brandweerwet bedoelde werkzaamheden wordt samengewerkt met andere daarvoor in aanmerking komende personen of lichamen.

Hij brengt aan Onze Minister of een door deze aangewezen hoofdambtenaar verslag uit over de werkzaamheden der inspectie op de tijdstippen en op de wijze zoals dit in zijn instructie is voorgeschreven.

Artikel 8. In het belang van de eenheid in de uitoefening van de dienst in de districtsinspecties, belegt de hoofdinspecteur regelmatig vergaderingen met de districtsinspecteurs. Hij wijst de ambtenaren van het centrale bureau aan, die deze vergaderingen mede zullen bijwonen. Van elke vergadering wordt een verslag opgemaakt, hetwelk aan Onze Minister of een door deze aangewezen hoofdambtenaar wordt aangeboden.

Artikel 9. De districtsinspecteurs zijn belast met de uitvoering der werkzaamheden, welke hun ingevolge hun instructie of anderszins door de hoofdinspecteur zijn of worden opgedragen.

Zij stellen zo nodig, ook zonder nadere opdracht van de hoofdinspecteur, binnen het Rijk de onderzoekingen in en verzamelen de gegevens als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, 3° en 4° van de Brandweerwet. Zo spoedig mogelijk zenden zij van deze werkzaamheden een rapport in aan de hoofdinspecteur.

Zij brengen overigens regelmatig aan de hoofdinspecteur verslag uit en zenden rapporten in over de werkzaamheden der districtsinspecties op de tijdstippen en op de wijze, als in hun instructie is voorgeschreven.

De districtsinspecteurs dienen ook uit eigen beweging de hoofdinspecteur van advies.

Artikel 10. De districtsinspecteurs worden in de vervulling van hun taak bijgestaan door de ambtenaren der inspectie, die in hun district werkzaam zijn gesteld.

Artikel 11. Dit besluit kan worden aangehaald als „Reglement Inspectie Brandweerwezen”.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk, 4 Februari 1953.

JULIANA.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

BEEL.

Uitgegeven de twintigste Februari 1953.

De Minister van Justitie, L. A. DONKER.