4. Het verbod tot deelneming aan de dienst houdt tevens in het verbod tot het betreden van dienstlokalen en -terreinen.

5. De ambtenaar ontvangt over de tijd, gedurende welke het hem, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, verboden is aan de dienst deel te nemen, zijn volle bezoldiging.

Artikel 74. 1. Indien beoordelingslijsten worden aangehouden, wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld, zo spoedig mogelijk kennis te nemen van beoordelingen, voor zover deze niet gunstig luiden, door een hoger geplaatste daarin over hem uitgebracht. De ambtenaar is, desgevorderd, verplicht, schriftelijk te verklaren, dat hij van de beoordeling heeft kennis genomen en is bevoegd, binnen dertig dagen zijn bezwaren tegen de beoordeling schriftelijk bij de burgemeester in te brengen.

2. Klachten en anonieme mededelingen, welke niet hebben geleid tot een onderzoek of strafoplegging worden aan de betrokken ambtenaar medegedeeld, indien zij zijn aanzien kunnen schaden.

Artikel 75. 1. Aan de ambtenaar kan door de burgemeester de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen, dienstterreinen, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

2. Hij is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde, die ten aanzien van het verblijf aldaar zijn vastgesteld.

3. Hij is verplicht zich aldaar te onderwerpen aan een door de burgemeester gelast onderzoek aan zijn lichaam of aan zijn kleding of van zijn aldaar aanwezige goederen. Degene, op wiens last het onderzoek plaats heeft, neemt de nodige maatregelen, ten einde daarbij niet redelijke en niet behoorlijke bejegening te voorkomen.

Artikel 76. 1. De ambtenaar kan wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichtingen worden beloond.

2. De beloningen zijn: a. tevredenheidsbetuiging; b. extra verlof; c. gratificatie;

d. buitengewone verhoging van salaris op de voet van de in artikel 8, eerste lid, bedoelde regeling;

e. buitengewone bevordering.

3. De beloningen, bedoeld in het vorige lid, worden toegekend door het bevoegd gezag, met dien verstande, dat ten aanzien van de hoofdcommissarissen en commissarissen van gemeentepolitie, de beloningen, bedoeld in het vorige lid, onder

o. b, c en d op voordracht van de burgemeester worden toegekend door Onze Minister en dat ten aanzien van de overige ambtenaren, de beloningen, bedoeld in het vorige lid, onder a en b, met machtiging van de burgemeester worden toegekend door de chef van het korps, indien deze hoofdcommissaris of commissaris van gemeentepolitie is.

Artikel 77. 1. De burgemeester kan aan de ambtenaar bij Vl )f en twintig-, veertig- of vijftigjarig ambtsjubileum een huldeblijk verstrekken, bestaande uit een gratificatie of geschenk, dan wel uit een combinatie van beide.

2- De aan het huldeblijk verbonden uitgaven bedragen bij de in het vorig lid genoemde ambtsjubilea respectievelijk niet rcieer dan vijf en twintig, vijftig en honderd percent van de tnaandwedde van de amtbenaar.

3. Indien aan een ambtenaar uit hoofde van een vroegere regeling bij dertigjarig ambtsjubileum reeds een huldeblijk is verstrekt, kan de burgemeester hem bij veertigjarig ambtsjubileum een gratificatie toekennen, bedragende vijf en twintig Percent van zijn maandwedde.

4. De burgemeester kan aan een ambtenaar, die bij het bereiken van de vijf en vijftigjarige leeftijd of daarna onder toekenning van vervroegd ouderdomspensioen of invaliditeitspensioen eervol wordt ontslagen, een gratificatie toekennen op de voet van het bepaalde in de beide vorige leden, indien hem bij het voortduren van het dienstverband tot het bereiken van de vijf en zestigjarige leeftijd, een huldeblijk bij veertig- of

vijftigjarig ambtsjubileum vóór het einde van de maand, waarin hij de vijf en zestigjarige leeftijd zou hebben bereikt, zou zijn verstrekt.

5. De van het huldeblijk of de gratificatie verschuldigde loonbelasting komt voor rekening van de gemeente.

6. Onze Minister geeft nadere voorschriften omtrent de diensttijd, welke voor de vaststelling van de in het eerste lid genoemde ambtsjubilea in aanmerking komt.

HOOFDSTUK VIII

Straffen

Artikel 78. 1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege worden gestraft.

2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 79. 1. De tuchtstraffen, welke kunnen worden opgelegd, zijn:

a. schriftelijke berisping; b. korte buitengewone dienst; c. inhouding van één of meer vrije dagen, als bedoeld in het derde lid van artikel 17; d. beperking van het vacantieverlof; e. geldboete; ƒ. inhouding van bezoldiging; g. lange buitengewone dienst; h. terugstelling op de ranglijst, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van dit besluit; i. terugzetting in salaris of stilstand van periodieke verhoging van salaris; j. uitsluiting van bevordering; k. plaatsing in een lagere rang, al of niet voor een bepaalde tijd en met of zonder vermindering van salaris; l. ontslag.

2. De straffen, bedoeld in het vorige lid, worden opgelegd door het bevoegd gezag, met dien verstande, dat ten aanzien van de hoofdcommissarissen en commissarissen van gemeentepolitie, de straffen, bedoeld onder a tot en met e en onder i kunnen worden opgelegd door Onze Minister. Ten aanzien van de overige ambtenaren worden de straffen, bedoeld onder a tot en met ƒ opgelegd door de chef van het korps, indien deze hoofdcommissaris of commissaris van gemeentepolitie is en zo dit niet het geval is, kunnen deze straffen worden opgelegd door de chef van het korps met machtiging van de burgemeester.

3. De oplegging van de in het eerste lid onder b tot en met j genoemde straffen geschiedt met inachtneming van het volgende:

1°. korte buitengewone dienst wordt opgelegd ten minste voor één en ten hoogste voor twee uren per dag gedurende ten hoogste veertien dagen; deze straf wordt niet ondergaan op Zondagen, op voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen en op vrije dagen;

2°. inhouding van vrije dagen wordt opgelegd voor ten hoogste vier dagen; 3°. beperking van het vacantieverlof wordt opgelegd voor ten hoogste een derde van het aantal dagen, waarop per kalenderjaar aanspraak bestaat; 4°. geldboete bedraagt ten minste één gulden en ten hoogste vijftig gulden; 5°. inhouding van bezoldiging geschiedt ten hoogste tot het bedrag, dat de ambtenaar over één maand zou worden uitbetaald;

6°. lange buitengewone dienst wordt opgelegd ten minste voor één en ten hoogste voor twee uren per dag, gedurende ten minste veertien dagen en ten hoogste drie maanden; deze straf wordt niet ondergaan op Zondagen, op voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen en op vrije dagen;