Artikel 37. 1. De ambtenaar, die op grond van de herkeuring, bedoeld in artikel 35, tweede lid, wordt ontslagen en die, indien ook de Pensioenraad hem uit hoofde van ziekte of gebreken ongeschikt zou hebben verklaard voor de verdere waarneming van zijn betrekking, op grond van de bepalingen van de Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240) zou zijn gepensionneerd, heeft na zijn ontslag aanspraak op een uitkering ten bedrage en op de voet als voor zijn pensioen zou gelden, indien hij op de dag, waarop hem ontslag werd verleend, gepensionneerd zou zijn geworden. Maakt in dit geval de ambtenaar gebruik van de hem bij genoemde wet gegeven gelegenheid om het behoud van uitzicht op pensioen voor zijn na te laten betrekkingen te verzekeren, dan wordt te zijnen behoeve voorzien in de daarvoor vastgestelde bijdrage aan het algemeen burgerlijk pensioenfonds.

2. De op grond van het vorig lid toegekende uitkering vervalt zodra en voor zover door de ambtenaar na zijn ontslag alsnog pensioen op grond van de bepalingen van de Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240) wordt genoten.

3. De ambtenaar, aan wie een uitkering, als in het eerste lid bedoeld, is toegekend, is verplicht de reserve, welke hij bij zijn pensionnering overeenkomstig artikel 12 van Ons Besluit van 22 December 1922 (Staatsblad no. 684), sindsdien gewijzigd, ontvangt, terug te betalen aan het lichaam, dat in de bijdragen aan het burgerlijk pensioenfonds, bedoeld in het eerste lid, heeft voorzien.

4. Hij is voorts verplicht zich ten aanzien van zijn lichamelijke of geestelijke geschiktheid om dienst te verrichten, te onderwerpen aan een controle op de wijze, als door Onze Minister te bepalen, en desverlangd, bij de Pensioenraad een hernieuwd onderzoek naar zijn lichamelijke of geestelijke gesteldheid aan te vragen, hetwelk tot toekenning van een pensioen op grond van de Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240) zou kunnen leiden.

5. Bij niet nakomen van de verplichting, in het vorige lid genoemd, vervalt de aanspraak op de uitkering in dit artikel bedoeld.

Artikel 38. Voor de toepassing van artikel 31 wordt ten aanzien van de ambtenaar, die na een ziekte of een ongeval de dienst heeft hervat en binnen dertig kalenderdagen daarna tengevolge van dezelfde ziekte of hetzelfde ongeval wederom verhinderd wordt zijn dienst te verrichten, de tweede verhindering als een voortzetting van de eerste aangemerkt.

Artikel 39. Onverminderd het bepaalde in artikel 32, kan de ambtenaar, die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn dienst te verrichten, geneeskundig worden onderzocht, ter beantwoording van de vraag, of de verhindering om de dienst te verrichten bestaat, dan wel wat in het belang van een goede behandeling of genezing nodig is. Het onderzoek geschiedt op last van het bevoegd gezag.

Artikel 40. 1. Indien een ambtenaar, die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn dienst te verrichten, bezwaar heeft, hetzij tegen de opdracht om dienst te verrichten, hem door het bevoegd gezag na overleg met de controlerend geneesheer gegeven, hetzij tegen het rapport van deze geneesheer, dat hij zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelend geneesheer in het belang van een goede behandeling of genezing gegeven, is hij verplicht dit binnen driemaal vier en twintig uren na ontvangst van een zodanige opdracht of van de kennisgeving inzake een zodanig rapport schriftelijk ter kennis te brengen van Onze Minister, indien de ambtenaar door Ons is aangesteld, en van de Algemeen Inspecteur van Rijkspolitie, indien de ambtenaar door deze is aangesteld. Hij kan daarbij de naam van een geneeskundige opgeven, die dan door het bevoegd gezag met een of meer andere geneeskundigen wordt aangewezen voor een nieuw onderzoek.

2. In afwachting van de uitslag van bedoeld onderzoek worden de werkzaamheden niet hervat. Maakt de ambtenaar van de in het vorige lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik of weigert de door de ambtenaar gewenste geneeskundige aan het onderzoek deel te nemen, dan wordt door het bevoegd gezag

zo spoedig mogelijk in het laatste geval in overleg met de ambtenaar, een andere geneeskundige aangewezen.

3. Verklaren de geneeskundigen of de meerderheid hunner de bezwaren van de ambtenaar ongegrond, dan wordt hem daarvan mededeling gedaan.

4. De kosten van dit onderzoek, de eventuele reis- en verblijfkosten van de ambtenaar zelf inbegrepen, komen niet te zijnen laste. Hetzelfde geldt ten aanzien van de geneeskundige onderzoeken, bedoeld in de artikelen 32, 33 en 39 en van de herkeuring, bedoeld in artikel 35, behoudens het bepaalde in het derde lid van dat artikel.

Artikel 41. Geen aanspraak op bezoldiging bestaat:

a. indien de ambtenaar de ziekte of het ongeval tengevolge waarvan hij verhinderd is zijn dienst te verrichten, met opzet heeft veroorzaakt;

b. indien de ambtenaar, blijkens ambtelijk geneeskundig advies, de ziekte of het ongeval heeft gesimuleerd, althans zodanig geaggraveerd, dat verhindering tot dienstverrichting niet kan worden aangenomen;

c. indien de ziekte of het ongeval het gevolg is van een misdrijf door de ambtenaar begaan, van misbruik van alcoholische dranken of bedwelmende middelen of van onzedelijk gedrag.

Artikel 42. De aanspraak op bezoldiging vervalt met ingang van de dag, waarop:

a. de ambtenaar weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek, als bedoeld in een der artikelen 32, 33, 34, 35, 39 of 40, of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige redenen niet verschijnt;

b. de ambtenaar niet opvolgt voorschriften of opdrachten, als bedoeld in het eerste lid van artikel 40, nadat zijn bezwaren ongegrond zijn bevonden, met dien verstande, dat te dezen voorschriften tot operatief ingrijpen zijn uitgezonderd;

c. de ambtenaar tijdens de verhindering om dienst te verrichten, voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij daartegen, de geneeskundige gehoord, bij het in het tweede lid van artikel 19 bedoelde gezag geen bezwaren bestaan;

d. de ambtenaar zich schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd.

Artikel 43. In bijzondere omstandigheden kan, voor wat betreft door Ons aangestelde ambtenaren, op voorstel van de Algemeen Inspecteur van Rijkspolitie, door Onze Minister en voor wat betreft de overige ambtenaren door de Algemeen Inspecteur worden gelast, dat in de gevallen, bedoeld in de artikelen 41 en 42, de uitbetaling van bezoldiging geheel of gedeeltelijk aan anderen dan aan de ambtenaar zal geschieden.

Artikel 44. 1. De ambtenaar heeft in geval van ziekte of ongeval, ontstaan in verband met zijn dienstbetrekking, aanspraak op vrije genees- en heelkundige behandeling op de voet van de bepalingen der Ongevallenwet 1921.

2. De ambtenaar doet van het ongeval, bedoeld in het vorige lid, mededeling op een door Onze Minister aangegeven wijze.

Artikel 45. 1. Bij wijze van uitzondering kunnen aan de ambtenaar in de gevallen, waarin krachtens de in artikel 7 van het Besluit Geneeskundige Verzorging Politie 1951 bedoelde regelen geen vergoeding wordt toegekend, de kosten van verpleging in een ziekeninrichting of van een andere behandeling geheel of gedeeltelijk worden vergoed, indien uit een geneeskundig onderzoek blijkt, dat verpleging of andere behandeling genoegzaam uitzicht op herstel geeft.

2. De ambtenaar, die weigert zich te gedragen naar de voorschriften der inrichting, waarin hij is opgenomen, of bij andere behandeling naar de daarvoor gegeven voorschriften, verliest zijn recht op de hem toegekende vergoeding van kosten, ongeacht de mogelijkheid van toepassing van het bepaalde onder d van artikel 42.