Artikel 52. De krachtens de dagindeling vastgestelde arbeidstijden worden niet dan met toestemming van de directeur onderbroken.

Artikel 53. Tot behoud of bevordering van militaire geschiktheid kan aan militairen, veroordeeld wegens een in het Wetboek van Militair Strafrecht omschreven misdrijf zonder ontslag uit de militaire dienst, bijzondere militaire arbeid, daaronder begrepen militaire oefeningen, worden opgedragen.

Artikel 54. De arbeid voor ’s Rijks dienst geschiedt in hoofdzaak volgens het jaarlijks op te stellen plan van arbeid.

Artikel 55. 1. Onze Minister geeft regelen omtrent de arbeid voor anderen dan het Rijk.

2. Voor de arbeid voor andere openbare diensten dan die van het Rijk en voor particulieren wordt dezelfde of overeenkomstige geldelijke vergoeding als door het vrije bedrijf in rekening gebracht.

Artikel 56. 1. Door Onze Minister wordt het aan de gedetineerden toe te kennen arbeidsloon vastgesteld.

2. Het toegekende arbeidsloon wordt het eigendom van de gedetineerde.

3. Het is voor de helft zakgeld, voor de helft uitgaanskas. De prestatietoeslagen zijn geheel zakgeld.

4. In het huishoudelijk reglement kan worden bepaald, dat van het verdiende arbeidsloon, prestatietoeslagen niet inbegrepen, minder dan de helft doch tenminste één vijfde gedeelte uitgaanskas is.

5. In het huishoudelijk reglement kan worden bepaald, dat ten hoogste een derde gedeelte van het zakgeld in een van rijkswege te beheren kantinekas kan worden gestort, waaruit ten behoeve van de gezamenlijke gedetineerden versnaperingen en ontspanning kunnen worden bekostigd.

6. Zakgeld en uitgaanskas blijven onder berusting van de directeur.

Artikel 57. 1. Het loon van onveroordeelden en veroordeelden tot hechtenis en tot militaire detentie is geheel zakgeld.

2. Het krachtens artikel 56 tot uitgaanskas bestemde gedeelte van het arbeidsloon van hen die levenslange gevangenisstraf ondergaan, wordt op een afzonderlijke rekening geboekt. Deze bedragen worden slechts hun eigendom, indien de levenslange gevangenisstraf tot een tijdelijke wordt verminderd.

Artikel 58. Voor militaire oefeningen wordt geen arbeidsloon toegekend.

Artikel 59. 1 . Over het zakgeld kan de gedetineerde reeds gedurende zijn straftijd voor zijn kantine of, met toestemming van de directeur, voor andere doeleinden beschikken.

2. Het gedeelte van het zakgeld, waarover de gedetineerde niet beschikte, wordt bij ontslag bij de uitgaanskas geboekt.

3. Hetgeen in de kantinekas is gestort wordt bij ontslag niet teruggegeven.

Artikel 69. 1. De uitgaanskas wordt bewaard tot een voorwaardelijk of onvoorwaardelijk ontslag van de gedetineerde. Onze Minister geeft voorschriften omtrent de wijze, waarop de in de uitgaanskas gestorte gelden worden beheerd.

2. Bij het ontslag wordt de uitgaanskas, voorzover niet verminderd met reisgeld, hetzij aan de gedetineerde medegegeven, hetzij, indien dit in het belang van zijn reclassering of anderszins wenselijk is, geheel of gedeeltelijk, overeenkomstig door Onze Minister te stellen regelen, overgemaakt aan een autoriteit, instelling of persoon, teneinde door deze ineens of in termijnen aan de gedetineerde te worden uitgekeerd.

3. In geval van voorwaardelijk ontslag kan Onze Minister bepalen, dat de uitgaanskas geheel of gedeeltelijk eerst na het onherroepelijk worden van het ontslag zal worden uitgekeerd.

■ 4. In bijzondere gevallen kan Onze Minister toestaan, dat een gedetineerde tijdens zijn straftijd over zijn uitgaanskas of over een gedeelte daarvan beschikt.

Artikel 61. 1. Moedwillig of door achteloosheid door de gedetineerde tijdens de detentie aan het Rijk toegebrachte

schade kan zowel op de uitgaanskas als op het overige gedeelte van het arbeidsloon worden verhaald.

2. Verhaal kan ook plaatsvinden op de gezamenlijke gebruikers van een voorwerp of vertrek. Dit verhaal kan slechts op twee derde gedeelte van het niet voor storting in een kantinekas bestemde zakgeld geschieden.

Artikel 62. Kosten door het Rijk betaald als gevolg van een door een gedetineerde zichzelf moedwillig toegebracht lichamelijk letsel kunnen op de uitgaanskas en op het zakgeld worden verhaald.

AFDELING 5 Geestelijke verzorging

Artikel 63. 1. Aan ieder gesticht zijn een of meer geestelijke verzorgers van protestantse, rooms-katholieke en israëlietische gezindte verbonden, benevens, indien wenselijk, een of meer plaatsvervangers.

2. Op de protestantse en rooms-katholieke geestelijke verzorging wordt toezicht uitgeoefend onderscheidenlijk door de hoofdpredikant en de hoofdaalmoezenier bij de inrichtingen van lustitie.

Artikel 64. 1. De geestelijke verzorgers worden door Onze Minister benoemd op voordracht van het door de kerken aangewezen orgaan.

2. Verzetten de eisen van de gezindte zich tegen benoeming door de wereldlijke overheid, dan geschiedt deze door de kerkelijke overheid of door het kerkbestuur, doch wordt de benoemde niet zonder voorafgaande toestemming van Onze Minister toegang tot het gesticht verleend.

Artikel 65. De aan het gesticht verbonden geestelijke verzorgers kunnen zich, behoudens afwijzing door de betrokken gedetineerden, ook in verbinding stellen met die gedetineerden, wier geestelijke verzorging niet aan hen is opgedragen, doch alleen met toestemming van de directeur, die, indien de geestelijke verzorging van de gedetineerde aan een ander is opgedragen, te voren het advies van deze laatste inwint.

Artikel 66. Aan de geestelijke verzorgers van andere gezindten dan waarvan een geestelijk verzorger aan het gesticht verbonden is, wordt, binnen de grenzen door de noodzakelijkheid van orde in het gesticht te stellen, gelegenheid gegeven tot het behartigen van de geestelijke belangen van de tot hun gezindte behorende gedetineerden, die zulks verzoeken.

Artikel 67. 1. Vertegenwoordigers van genootschappen op geestelijke grondslag kunnen door Onze Minister, binnen de grenzen door de noodzakelijkheid van orde in het gesticht te stellen, worden toegelaten tot het behartigen van de geestelijke belangen van de tot hun genootschap behorende gedetineerden.

2. Vertegenwoordigers van genootschappen op geestelijke grondslag, die zijn toegelaten op de voet van het eerste lid, kunnen binnen dezelfde grenzen tevens op verzoek van andere gedetineerden, die geestelijke verzorging van de zijde van enige godsdienstige gezindte afwijzen, met deze in verbinding treden, doch alleen met toestemming van de directeur.

3. De op de voet van het eerste lid toegelaten vertegenwoordigers van genootschappen op geestelijke grondslag onthouden zich van anti-godsdienstig of anti-kerkelijk optreden.

Artikel 68. Met wensen, welke betreffende minderjarige gedetineerden door degenen, die het gezag in de zin van artikel 353 van het Burgerlijk Wetboek over hen uitoefenen, omtrent de geestelijke verzorging worden kenbaar gemaakt, en met het weloverwogen oordeel van de gedetineerden zelf dienaangaande, wordt zoveel mogelijk rekening gehouden.

Artikel 69. 1. Op hun erkende godsdienstige kerk- en feestdagen — voor de christelijke gezindten Zondagen, voor de overige gezindten gelijksoortige dagen daaronder begrepen — worden voor de gedetineerden, die tot godsdienstige gezindten behoren, voorzover enigszins mogelijk, godsdienstoefeningen gehouden.

2. Tijdens de uren, waarop de godsdienstoefeningen worden gehouden, wordt als regel geen gelegenheid tot ontspanning gegeven.