omtrent ingevolge artikel 90, derde lid, getroffen regeling, met uitzondering van gerechtelijke vrijheidsberoving en veroordeling tot een vrijheidsstraf anders dan wegens bedelarij of landloperij of wegens een feit, waaruit openbare dronkenschap blijkt.

Artikel 95. De leden der Tweede Kamer worden gekozen voor vier jaren.

Zij treden tegelijk af en zijn dadelijk herkiesbaar.

Artikel 96. De leden stemmen zonder last van of ruggespraak met hen, die benoemen.

Artikel 97. Bij het aanvaarden hunner betrekking leggen zij de volgende eed of belofte af:

„Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Grondwet.

„Zo waarlijk helpe mij God almachtig!” („Dat beloof „ik!”)

Alvorens tot die eed of die belofte te worden toegelaten, leggen zij de volgende eed (verklaring en belofte) van zuivering af:

„Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot lid der Staten„Generaal te worden benoemd, directelijk of indirectelijk, „aan geen persoon, onder wat naam of voorwendsel ook. „enige giften of gaven beloofd of gegeven heb.

„Ik zweer (beloof), dat ik om iets hoegenaamd in deze „betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd „enige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of „indirectelijk.

„Zo waarlijk helpe mij God almachtig!” („Dat verklaar „en beloof ik!”)

Deze eden (beloften en verklaring) worden afgelegd in handen van de Koning of in de vergadering der Tweede Kamer in handen van de Voorzitter, daartoe door de Koning gemachtigd.

Artikel 98. De Voorzitter wordt door de Koning benoemd voor het tijdperk ener zitting, uit een door de Kamer aangeboden opgave van drie leden.

Artikel 99. De leden ontvangen een schadeloosstelling van f 4500 ’s jaars, benevens, volgens regels door de wet te stellen, vergoeding voor reiskosten. Aan de Voorzitter wordt bovendien een toelage van f 4500 ’s jaars toegekend.

De in het vorige lia oedoelde schadeloosstelling wordt niet genoten door de leden, die het ambt van Minister bekleden, noch door hen, die gedurende een gehele zitting afwezig bleven, noch ook door hen, die ingevolge het reglement van orde der Kamer zijn uitgesloten van het bijwonen harer vergaderingen.

Aftredende leden ontvangen een pensioen van f 120 ’s jaars voor elk jaar, gedurende hetwelk zij lid der Kamer waren, tot een maximum van f 2800. Het pensioen wordt niet genoten, zolang een af getreden lid het ambt van Minister bekleedt of, na herkiezing, de in het eerste lid bedoelde schadeloosstelling ontvangt. De wet regelt in welke andere gevallen, waarin naast dit pensioen middellijk of onmiddellijk uit een openbare kas een inkomen of pensioen genoten wordt, het eerstgenoemde pensioen wordt verminderd.

Aan weduwen en wezen van Kamerleden of gewezen Kamerleden wordt pensioen verleend volgens regels door de wet te stellen.

De bedragen, vastgesteld in dit artikel, kunnen worden gewijzigd bij een wet.

De Kamers der Staten-Generaal kunnen het ontwerp ener zodanige wet alsmede het ontwerp ener wet tot wijziging of intrekking van een zodanige wet niet aannemen dan met de stemmen van twee derden van het aantal leden, waaruit elk der Kamers bestaat.

DERDE AFDELING Van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Artikel 100. Om lid der Eerste Kamer te kunnen zijn, moet men voldoen aan dezelfde vereisten als voor het lidmaatschap der Tweede Kamer zijn gesteld.

Artikel 101. De leden der Eerste Kamer worden gekozen voor zes jaren. Artikel 96 is op hen van toepassing.

Zij leggen bij het aanvaarden hunner betrekking gelijke eden (beloften en verklaring) af, als voor de leden der Tweede Kamer zijn bepaald, hetzij in handen van de Koning, hetzij in de vergadering der Eerste Kamer in handen van de Voorzitter, daartoe door de Koning gemachtigd.

Zij genieten reis- en verblijfkosten volgens de wet.

De helft treedt om de drie jaren af. De uitvallende leden zijn dadelijk herkiesbaar.

Artikel 102. De Voorzitter wordt door de Koning uit de leden benoemd voor het tijdperk ener zitting.

VIERDE AFDELING Beschikkingen aan beide Kamers gemeen

Artikel 103. Niemand kan tegelijk lid der beide Kamers zijn.

Die tegelijk tot lid van beide Kamers is gekozen, verklaart welke dier benoemingen hij aanneemt.

Artikel 104. De ministers hebben zitting in de beide Kamers. Zij hebben als zodanig alleen een raadgevende stem. Zij kunnen zich in de vergadering doen bijstaan door de ambtenaren, daartoe door hen aangewezen.

Zij geven aan de Kamers, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, de verlangde inlichtingen, waarvan het verlenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang van de Staat.

Zij kunnen door elk der Kamers worden uitgenodigd om te dien einde ter vergadering tegenwoordig te zijn.

Artikel 105. Beide Kamers hebben, zowel ieder afzonderlijk als in verenigde vergadering, het recht van onderzoek (enquête), te regelen door de wet.

Artikel 106. Een lid van de Staten-Generaal kan niet tegelijkertijd zijn Minister, vice-president of lid van de Raad van State, president, vice-president of lid van of procureurgeneraal of advocaat-generaal bij de Hoge Raad, noch president of lid van de Algemene Rekenkamer, noch Commissaris des Konings in een provincie.

Nochtans kan een Minister, bij een verkiezing tot lid der Staten-Generaal gekozen, ten hoogste drie maanden na zijn toelating als lid het ambt van Minister en het lidmaatschap der Staten-Generaal verenigen.

De wet regelt voor zoveel nodig de gevolgen van de vereniging van het lidmaatschap van een der beide Kamers met andere dan de in het eerste lid uitgesloten, uit ’s Lands kas bezoldigde ambten.

Krijgslieden in werkelijke dienst, het lidmaatschap van een der beide Kamers aanvaardende, zijn gedurende dat lidmaatschap van rechtswege op non-activiteit. Ophoudende lid te zijn, keren zij tot de werkelijke dienst terug.

Artikel 107. De leden der Staten-Generaal, alsmede de ministers, de commissarissen bedoeld in artikel 120, tweede lid, en de ambtenaren, bedoeld in artikel 104, eerste lid, zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 108. Voor zover de wet niet anders bepaalt, onderzoekt elke Kamer de geloofsbrieven harer nieuw inkomende leden, en beslist de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelf oprijzen, volgens regels door de wet te stellen.

Artikel 109. Elke Kamer benoemt haar griffier.

Deze mag niet tegelijk lid van een der Kamers zijn.

Artikel 110. De Staten-Generaal komen ten minste eenmaal ’s jaars te zamen.

Hun gewone zitting wordt geopend op de derde Dinsdag in September.

De Koning roept een buitengewone zitting bijeen, zo dikwijls hij zulks nodig oordeelt.