ZEVENDE HOOFDSTUK Van de Justitie

EERSTE AFDELING Algemene bepalingen

Artikel 163. Er wordt alom in het Rijk recht gesproken in naam des Konings.

Artikel 164. Het burgerlijk en handelsrecht, het burgerlijk en militair strafrecht, de rechtspleging en de inrichting der rechterlijke macht worden bij de wet geregeld in algemene wetboeken, behoudens de bevoegdheid der wetgevende macht om enkele onderwerpen in afzonderlijke wetten te regelen.

Artikel 165. Onteigening ten algemenen nutte kan niet plaats hebben dan na voorafgaande verklaring bij de wet, dat het algemeen nut onteigening vordert en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens de voorschriften der wet.

De wet bepaalt de gevallen in welke de voorafgaande verklaring bij de wet niet wordt vereist.

Het vereiste, dat de verschuldigde schadeloosstelling vooraf betaald of verzekerd zij, geldt niet, wanneer oorlog, oorlogsgevaar, oproer, brand of watersnood een onverwijlde inbezitneming vordert.

Dit artikel is niet van toepassing op aardhaling, waartoe het recht in 1886 bestond.

Artikel 166. Waar in het algemeen belang eigendom door het openbaar gezag moet worden vernietigd of, hetzij voortdurend, hetzij tijdelijk, moet worden onbruikbaar gemaakt, geschiedt dit tegen schadeloosstelling, tenzij de wet het tegendeel bepaalt.

Het gebruik van eigendom tot het voorbereiden en het stellen van militaire inundatiën, wanneer dit wegens oorlog of oorlogsgevaar wordt gevorderd, wordt bij de wet geregeld.

Artikel 167. Alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende rechten, over schuldvordering en andere burgerlijke rechten behoren bij uitsluiting tot de kennisneming van de rechterlijke macht.

Artikel 168. De wet kan de beslissing van twistgedingen, niet behorende tot die. vermeld in artikel 167, hetzij aan de gewone rechter, hetzij aan een college met administratieve rechtspraak belast, opdragen; zij regelt de wijze van behandeling en de gevolgen der beslissingen.

Artikel 169. De rechterlijke macht wordt alleen uitgeoefend door rechters, welke de wet aanwijst. De wet kan bepalen, dat aan de berechting van door haar aan te wijzen gedingen als in artikel 167 bedoeld mede wordt deelgenomen door niet tot de rechterlijke macht behorende personen.

Artikel 170. Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter, die de wet hem toekent.

De wet regelt de wijze, waarop geschillen over bevoegdheid, tussen de administratieve en rechterlijke macht ontstaan, worden beslist.

Artikel 171. Buiten de gevallen in de wet bepaald, mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van de rechter, inhoudende de redenen der gedane aanhouding. Dit bevel moet bij, of zo spoedig mogelijk na de aanhouding betekend worden aan degene, tegen wie het is gericht.

De wet bepaalt de vorm van dit bevel en de tijd binnen welke alle aangehoudenen moeten worden verhoord.

Artikel 172. Het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij de wet bepaald, krachtens een bijzondere of algemene last van een macht door de wet aangewezen.

De wet regelt de vormen, waaraan de uitoefening van deze bevoegdheid gebonden is.

Artikel 173. Het geheim der aan de post of andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op last des rechters, in de gevallen in de wet omschreven.

Artikel 174. Op geen misdrijf mag als straf gesteld worden de algemene verbeurdverklaring der goederen, de schuldige toebehorende.

Artikel 175. Alle vonnissen moeten de gronden waarop zij rusten, inhouden en in strafzaken de wettelijke voorschriften, waarop de veroordeling rust, aanwijzen.

De uitspraak geschiedt met open deuren.

Behoudens de uitzonderingen door de wet bepaald zijn de terechtzittingen openbaar.

De rechter kan in het belang der openbare orde en zedelijkheid van deze regel afwijken.

Voor de door de wet aan te wijzen strafbare feiten kan ook van het bepaalde in het eerste en in het tweede lid worden af ge weken.

TWEEDE AFDELING Van de rechterlijke macht

Artikel 176. Er bestaat een opperste gerechtshof onder dc naam van Hoge Raad der Nederlanden, waarvan de leden door de Koning overeenkomstig het volgende artikel worden benoemd.

Artikel 177. Van een voorgevallen vacature wordt door de Hoge Raad aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal kennis gegeven die, ter vervulling daarvan, een voordracht van drie personen aan de Koning aanbiedt, ten einde daaruit een keuze te doen.

De Koning benoemt de president en de vice-president uit de leden van de Hoge Raad.

Artikel 178. De leden der Staten-Generaal, de ministers, de Gouverneur-Generaal van Indonesië en de Gouverneurs van Suriname en van de Nederlandse Antillen, de leden van de Raad van State, en de Commissarissen des Konings in de provinciën staan wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreding, terecht voor de Hoge Raad ter vervolging hetzij van ’s Konings wege, hetzij vanwege de Tweede Kamer.

De wet kan bepalen, dat nog andere ambtenaren en leden van hoge colleges wegens ambtsmisdrijven voor de Hoge Raad terecht staan.

Artikel 179. De Hoge Raad heeft het toezicht op de geregelde loop en de afdoening van rechtsgedingen, alsmede op het nakomen der wetten door de leden der rechterlijke macht en door de personen, bedoeld aan het slot van artikel 169.

Hij kan bun handelingen, beschikkingen en vonnissen, wanneer die met de wetten strijdig zijn, vernietigen en buiten werking stellen volgens de bepaling door de wet daaromtrent te maken, en behoudens de door de wet te stellen uitzonderingen.

De overige bevoegdheden van de Hoge Raad worden geregeld bij de wet.

Artikel 180. De leden van de rechterlijke macht worden door de Koning aangesteld.

De leden van de rechterlijke macht, met rechtspraak belast, en de procureur-generaal bij de Hoge Raad worden voor hun leven aangesteld.

De wet kan bepalen, dat hun met het bereiken van een bepaalde leeftijd ontslag wordt verleend.

Zij kunnen worden afgezet of ontslagen door uitspraak van de Hoge Raad in de gevallen bij de wet aangewezen.

Op eigen verzoek kunnen zij door de Koning worden ontslagen.

Indien een college belast wordt met administratieve rechtspraak in het hoogste ressort voor het Rijk, zijn het eerste, tweede, derde en vijfde lid van dit artikel op de leden daarvan toepassel ijk.

Zij kunnen worden afgezet of ontslagen op de wijze en in de gevallen, bij de wet aangewezen.