STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

2QO BESLUIT van 22 Juni 1953 , houdende wijziging van het Postbesluit 1925 (Stb. 396), van het Pakketpostbesluit (Stb. 1919, 574) en van het Internationaal Postbesluit 1946 (Stb. G280), zoals deze besluiten laatstelijk zijn gewijzigd bij Ons besluit van 26 Mei 1950 (Stb. K 192).

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 6 Juni 1953, nr 1, Hoofdbestuur der Posterijen, Telegrafie en Telefonie;

Gelet op de Postwet (Stb. 1919, nr 543), de Pakketpostwet (Stb. 1917, nr 566) en het op 11 Juli 1952 te Brussel gesloten Algemeen Postverdrag en de op dezelfde datum mede aldaar gesloten overeenkomsten betreffende:

a. de brieven en doosjes met aangegeven waarde; b. de postpakketten; c. de zendingen belast met verrekening; d. de postwissels; e. de invordering van gelden op quitantiën en handelspapier; ƒ. de abonnementen op nieuwsbladen en tijdschriften;

De Raad van State gehoord (advies van 16 Juni 1953, nr 24);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 19 Juni 1953, nr 1, Hoofdbestuur der Posterijen, Telegrafie en Telefonie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. In artikel 1, § 1 van het Postbesluit 1925 wordt na het tweede lid een nieuw lid opgenomen:

„3. De gelijkstelling van de in het eerste lid onder a en c en in het tweede lid genoemde stukken met gedrukte stukken, geldt niet ten aanzien van de toepassing van de voor nieuwsbladen geldende bepalingen.”.

Artikel 2. 1. In artikel 2, § 1, eerste lid van het Postbesluit 1925 wordt „6 cent” gewijzigd in: „7 cent”, „300” telkens in: „200” en „30” in: „25”.

2. In het tweede lid van § 1 van dat artikel wordt „5 cent” gewijzigd in: „6 cent”, „6 cent” in: „7 cent” en „10 cent” in: „12 cent”.

Artikel 3. In artikel 2, § 5 van het Postbesluit 1925 wordt in plaats van „2 cent” gelezen: „3 cent” en in plaats van „4 cent”: „6 cent”.

Artikel 4. 1. In artikel 4, § 1, 2° sub a van het Postbesluit 1925 worden de woorden „de namen van schepen, de tijdstippen van vertrek en aankomst dier schepen en de namen van de havens van vertrek en aankomst, alsmede die der tussenhavens” vervangen door: „de namen van schepen en vliegtuigen, de tijdstippen van vertrek en aankomst dier schepen en vliegtuigen en de namen van de havens van vertrek en aankomst, alsmede die der tussenhavens”.

2. In § 2, tweede lid van genoemd artikel wordt „Behoudens” vervangen door: „Behoudens het vermelde in het derde lid en met uitzondering van”.

Na het tweede lid van genoemde paragraaf wordt opgenomen: „3. Op de achterzijde van de omslag of adresstrook van de in het vorige lid bedoelde couranten en tijdschriften mag het gedrukte verzoek worden aangebracht om terugzending daarvan met verbeterd adres ingeval van onjuiste adressering.”.

Artikel 5. In artikel 6, § 1 van het Postbesluit 1925 wordt „15 cent” gewijzigd in: „20 cent”.

Artikel 6. In artikel 9, eerste lid van het Postbesluit 1925 wordt „25 cent” gewijzigd in: „35 cent”.

Artikel 7. 1. In artikel 10, § 1, eerste lid van het Postbesluit 1925 wordt „15 cent” gewijzigd in: „20 cent” en „20 cent” in: „25 cent”.

2. In § 1, vierde, vijfde en zesde lid van dat artikel wordt „25 cent” telkens gewijzigd in: „35 cent”.

Artikel 8. 1. In artikel 11, § 1, tweede lid van het Postbesluit 1925 wordt „15 cent” gewijzigd in: „25 cent”.

2. In het derde lid van § 1 van dat artikel wordt „15 cent” vervangen door: „20 cent” en „20 cent” door: „25 cent” en in het vierde lid „25 cent” door: „35 cent”.

Artikel 9. In artikel 11, § 2, tweede lid van het Postbesluit 1925 wordt „15 cent” gewijzigd in: „25 cent”.

Artikel 10. Artikel 14, § 1, eerste lid van het Postbesluit 1925 wordt gelezen: ,,§ 1. 1. De postzegels en postzegelafdrukken in de waarde, overeenkomende met het port voor een interlocale brief van enkelvoudig gewicht en in de hogere waarden, dragen de beeltenis van het Hoofd van de Staat; deze beeltenis is aan Onze goedkeuring onderworpen. Met Onze toestemming kunnen vorenbedoelde postzegels en postzegelafdrukken van een andere voorstelling worden voorzien en kunnen postzegelafdrukken beneden vorengenoemde waarde de beeltenis van het Hoofd van de Staat dragen.”.

Artikel 11. 1. In artikel 15, § 1, eerste lid van het Postbesluit 1925 wordt „bij het Hoofdbestuur der Posterijen, Telegrafie en Telefonie” vervangen door: „van het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie” en wordt „door den Directeur-Generaal” gewijzigd in: „door of vanwege de DirecteurGeneraal”.

2. In § 4 van genoemd artikel wordt „door den DirecteurGeneraal” gewijzigd in: „door of vanwege de DirecteurGeneraal”.

Artikel 12. In artikel 5, § 1, derde lid van het Pakketpostbesluit wordt „een recht van 10 cent per pakket” gewijzigd in: „een recht van 15 cent per pakket”.

Artikel 13. 1. In artikel 6, § 2 van het Pakketpostbesluit wordt „15 cent” gewijzigd in: „20 cent”.

2. In § 4 van dat artikel wordt „f 2.50” gewijzigd in: „f 10.—”.

Artikel 14. 1. Artikel 8, § 1, eerste lid van het Pakketpostbesluit wordt gelezen als volgt:

„§ 1. 1. Aan de afzenders van pakketten wordt kosteloos een bewijs van terpostbezorging uitgereikt.”.

2. In § 2, eerste lid van dat artikel wordt „9 maanden” vervangen door: „6 maanden”.

Artikel 15. In artikel 1, eerste lid, sub a van het Internationaal Postbesluit 1946 wordt in plaats van „artikel 36” gelezen: „artikel 48”.

Artikel 16. 1. Artikel 3, eerste lid van het Internationaal Postbesluit 1946 wordt als volgt gelezen:

„1. Behoudens bij toepassing van het bepaalde in het volgende lid, bedraagt het bij vooruitbetaling verschuldigde port der stukken in het verkeer met Suriname, de Nederlandse Antillen en Nieuw-Guinea en met het Buitenland anders dan bij