Artikel 31. In artikel 26 van het Internationaal Postbesluit 1946 wordt in plaats van „500 gulden” gelezen: „1250 gulden”.

Artikel 32. 1. In artikel 27, eerste lid van het Internationaal Postbesluit 1946 wordt „15 cent” gewijzigd in: „25 cent”.

2. Het tweede lid van genoemd artikel vervalt.

3. In het derde lid van dat artikel wordt in plaats van „25 cent” gelezen: „35 cent” en in plaats van „35 cent”: „50 cent”. In het vierde en vijfde lid wordt „35 cent” gewijzigd in: „50 cent”.

4. In de tweede alinea van het vijfde lid wordt na „duplicaat-postwissel” opgenomen: „ , tenzij het recht voor een navraag of een verzoek om inlichtingen reeds is gekweten”.

5. De leden 3, 4 en 5 worden resp. genummerd 2, 3 en 4.

Artikel 33. In artikel 31 van het Internationaal Postbesluit 1946 wordt „35 cent” vervangen door: „50 cent”.

Artikel 34. Artikel 32 van het Internationaal Postbesluit 1946 wordt als volgt gelezen:

„1. Het port voor de verzending der door bemiddeling van de Nederlandse posterijen aan andere landen geleverde nieuwsbladen en tijdschriften is gelijk aan dat, vermeld in artikel 3, eerste lid, 4° sub a of b.

2. Hetzelfde port is verschuldigd voor nieuwsbladen en tijdschriften, welke hier te lande gevestigde uitgevers leveren wegens rechtstreeks door hen in het buitenland verzamelde abonnementen.

3. Voor de in het eerste lid bedoelde nieuwsbladen en tijdschriften is door andere administraties verschuldigd de door de uitgevers opgegeven leveringsprijs, waarin het in het eerste lid vermelde port is begrepen. De korting wegens het aannemen van abonnementen, welke door de uitgevers op de abonnementsprijs der bladen moet worden verleend, en ten minste 10 % van de abonnementsprijs, die de geabonneerden ter plaatse van uitgifte van het nieuwsblad of tijdschrift in rekening wordt gebracht, moet bedragen, vertegenwoordigt het door de postadministratie te heffen recht.

4. Voor de door andere postadministraties aan Nederland geleverde nieuwsbladen en tijdschriften is door geabonneerden hier te lande verschuldigd de aan Nederland in rekening gebrachte prijs, verhoogd met een recht, hetwelk respectievelijk voor 1 maand, 2 maanden en 3 maanden bedraagt: voor de bladen, welke éénmaal per maand of bij langere tussenpozen verschijnen 7, 10 en 20 cent; voor de bladen, die meer dan éénmaal per maand, doch ten hoogste tweemaal per week verschijnen 15, 25 en 35 cent; voor de bladen die meer dan tweemaal, doch ten hoogste zevenmaal per week verschijnen 25, 35 en 50 cent; voor de bladen, die meer dan zevenmaal per week verschijnen 35, 50 en 70 cent.

5. De voorwaarden, waarop de abonnementen op nieuwsbladen en tijdschriften worden geleverd in het verkeer met landen, welke niet tot bovenvermelde Overeenkomst zijn toegetreden, worden vastgesteld door de Directeur-Generaal.

6- Indien wegens wijziging van het verblijf van de geabonneerde nazending wordt verlangd van een in het buitenland uitgegeven nieuwsblad of tijdschrift, waarop door tussenkomst van de dienst der posterijen abonnement is genomen, bedraagt het deswege verschuldigde recht 50 cent.

7. Indien verlangd wordt, dat een hier te lande uitgegeven nieuwsblad of tijdschrift, waarop door tussenkomst van de dienst der posterijen voor het binnenlands verkeer abonnement is genomen, wegens overbrenging van het verblijf van de geabonneerde naar elders, buiten Nederland, rechtstreeks van de plaats van uitgifte naar de plaats van nieuwe bestemming wordt gezonden, bedraagt het deswege verschuldigde recht per maand:

a. voor de uitgaven, welke éénmaal per week of bij langere tussenpozen verschijnen, 40 cent;

b. voor de uitgaven, welke meer dan éénmaal per week verschijnen, 80 cent.”.

Artikel 35. In de artikelen 33, 34, 35 en 37 van het Internationaal Postbesluit 1946 wordt in plaats van „Parijs” telkens gelezen: „Brussel”.

Artikel 36. 1. In artikel 1, eerste lid, sub d, artikel 3, derde lid, vijfde lid (oud) en zesde lid (oud), artikel 14, sub a en artikel 19, tweede lid, sub a van het Internationaal Postbesluit 1946 wordt in plaats van: ,,Indonesië, de Nederlandse Antillen en Suriname” gelezen: „Suriname, de Nederlandse Antillen, Nieuw-Guinea en Indonesië”.

2. In artikel 1, eerste lid, sub e van het Internationaal Postbesluit 1946 wordt „ Indonesië, de Nederlandse Antillen en Suriname ” vervangen door: „ Suriname, de Nederlandse Antillen en Nieuw-Guinea”.

3. In artikel 3, tweede lid van het Internationaal Postbesluit 1946 wordt in plaats van: „ Indonesië, de Nederlandse Antillen, Suriname” gelezen: „ Suriname, de Nederlandse Antillen, Nieuw-Guinea, Indonesië”.

4. In artikel 17, derde lid van het Internationaal Postbesluit 1946 wordt „Indonesië, de Nederlandse Antillen of Suriname” vervangen door: „ Suriname, de Nederlandse Antillen, NieuwGuinea of Indonesië”.

5. Aan het eerste lid van artikel 1 van het Internationaal Postbesluit 1946 wordt toegevoegd: „h. onder Nieuw-Guinea: Nederlands Nieuw-Guinea.”. Onder ,,g” van dit lid wordt de „punt” achter Telefonie gewijzigd in „puntkomma”.

Artikel 37. Dit besluit treedt in werking met ingang van I Juli 1953 met uitzondering van de artikelen 1 en 34, welke in werking treden met ingang van 1 Januari 1954.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 22 Juni 1953.

JULIANA.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. ALGERA.

Uitgegeven de zes en twintigste Juni 1953.

De Minister van Justitie, L. A. DONKER.

300

WET van 19 Juni 1953, houdende naturalisatie van Bernardine Anna Brameier en 17 anderen.

Wij JULIANA. bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat er aanleiding is tot naturalisatie van Bernardine Anna Brameier en 17 anderen, die aan Ons een verzoek daartoe hebben gedaan, met overlegging — wat betreft de in de artikelen 2 en 3 genoemden voor zoveel doenlijk — van de bewijsstukken, bedoeld in artikel 3 der wet van 12 December 1892 (Stb. 268) op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 December 1951 (Stb. 593);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1. De hoedanigheid van Nederlander wordt bij deze verleend aan:

1° Bernardine Anna Brameier, geboren te Miinster (Duitsland) 14 December 1902, kloosterzuster-fröbelonderwijzeres. wonende te Weert, provincie Limburg;