2. Onze Minister van Oorlog treedt in de gevallen, bedoeld in het vorige lid, op namens Onze Minister van Marine indien de vordering ten behoeve van de zeemacht is geschied.

3. Onze Minister van Oorlog is bevoegd de vaststelling en uitkering van de schadeloosstelling, bedoeld in het eerste lid, op te dragen aan de in het voorgaande artikel bedoelde officieren, tenzij de schadeloosstelling meer bedraagt dan een bedrag naar reden van vijfduizend gulden per jaar.

Artikel 106. Een bezwaarschrift, bedoeld in artikel 47 der wet, wordt ingediend bij Onze Minister van Oorlog, die, indien het betreft vorderingen gedaan ten behoeve van de zeemacht, optreedt namens Onze Minister van Marine.

Artikel 107. Ter verkrijging van een schadeloosstelling voor bedrijfsschade of buitengewone waardevermindering, dan wel ter verkrijging van een vergoeding, bedoeld in de artikelen 91 en 99, dient de rechthebbende een verzoekschrift te richten tot Onze Minister.

Artikel 108. 1. Ter verkrijging van de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 98, dient de houder van het motorrijtuig, behoudens het bepaalde bij artikel 82, een declaratie in bij een door Onze Minister van Oorlog aangewezen autoriteit.

2. De uitbetaling van de schadeloosstelling geschiedt door de gemeente.

3. Onze Minister van Oorlog draagt zorg dat aan de gemeente de nodige gelden beschikbaar worden gesteld.

Artikel 109. 1 . Indien een schadeloosstelling voor het voldoen aan een vordering niet binnen een redelijke termijn is uitbetaald, wordt vanaf de datum, waarop deze termijn is verstreken, een rentevergoeding over het bedrag der schadeloosstelling gegeven van 4 % per jaar.

2. Als redelijke termijn, bedoeld in het eerste lid, geldt:

a. bij een schadeloosstelling waarvoor een tarief is voorgeschreven: drie maanden na het voldoen aan de vordering;

b. bij een schadeloosstelling waarvoor geen tarief is voorgeschreven: zes maanden na het voldoen aan de vordering.

3. Bij een schadeloosstelling, waarvoor het indienen van een verzoekschrift is voorgeschreven, begint de in het tweede lid bedoelde termijn te lopen vanaf de datum van de indiening van het verzoekschrift, met dien verstande dat bij een schadeloosstelling voor geleden bedrijfsschade als redelijke termijn geldt: een jaar.

4. Indien het betreft schadeloosstellingen, welke in gelijke maandelijkse of andere termijnen worden uitbetaald, geldt, na verloop van de in het tweede en derde lid genoemde termijnen, voor iedere volgende uitbetaling als redelijke termijn: een maand.

5. De rentevergoeding wordt niet gegeven indien en voorzover de te late uitkering is te wijten aan gemis aan medewerking van de rechthebbende of aan overmacht.

HOOFDSTUK VI

Uitkering in geval van tijdelijke of blijvende vermindering van arbeidsgeschiktheid of overlijden

Artikel 110. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a - de getroffene: degene die, als gevolg van het voldoen aan een vordering krachtens de wet of de medewerking aan het voldoen, tijdelijk of blijvend verminderd arbeidsgeschikt 1S geworden;

b- de overledene: degene die, als gevolg van het voldoen aan een vordering krachtens de wet of de medewerking aan het voldoen, overleden is;

c ■ de nabestaande: elk der personen, bedoeld in de artikelen 36 en 37 van de Pensioenwet voor de landmacht 1922;

d. de inkomsten: de inkomsten welke de getroffene of de overledene uit de eigen arbeid rechtmatig genoot, met inbegrip van de in verband daarmede regelmatig toegevallen baten.

Artikel 111. 1. Ten laste van het Rijk wordt, naar regelen en onder voorwaarden bij of krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk gesteld, aan de getroffene of de nabestaanden een uitkering toegekend.

2. De in het eerste lid bedoelde uitkering is een tijdelijke in het geval van verminderde arbeidsgeschiktheid voor de duur van de verminderde arbeidsgeschiktheid, doch uiterlijk tot aan het tijdstip waarop vastgesteld is dat de verminderde arbeidsgeschiktheid van blijvende aard is.

3. De in het eerste lid bedoelde uitkering is een voortdurende in het geval van verminderde arbeidsgeschiktheid, vanaf het tijdstip waarop vastgesteld is dat de verminderde arbeidsgeschiktheid van blijvende aard is, en in het geval van overlijden.

Artikel 112. Geen uitkering zal worden toegekend voor zover de getroffene of de overledene een zodanige wijze van voldoening aan de vordering of vorm van medewerking heeft gekozen, dat daardoor onevenredige of nodeloze risico’s geschapen zijn.

Artikel 113. 1. Een tijdelijke uitkering krachtens artikel 111 heeft alleen plaats indien en voor zover de getroffene tengevolge van de verminderde arbeidsgeschiktheid schade lijdt door gehele of gedeeltelijke derving van inkomsten.

2. Onze Minister stelt de tijdelijke uitkering vast, met dien verstande dat de uitkering niet mag worden vastgesteld op een bedrag hoger dan naar reden van vierduizend en achthonderd gulden per jaar.

Artikel 114. 1. De ingevolge het voorgaande artikel vastgestelde uitkering kan te allen tijde worden herzien, indien het Onze Minister mocht blijken dat de vaststelling op grond van onjuiste gegevens is geschied.

2. Indien mocht blijken dat terzake van een uitkering, bedoeld in het voorgaande artikel, teveel is uitbetaald, heeft geen terugvordering plaats tenzij zulks aan onjuiste opgaven van de getroffene is te wijten.

Artikel 115. Onze Minister is bevoegd de tijdelijke uitkering geheel of ten dele niet te verlenen, indien de getroffene:

a. weigert of nalaat inlichtingen te verschaffen, welke door Onze Minister nodig worden geoordeeld ter vaststelling van de tijdelijke uitkering;

b. weigert of nalaat zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek of geneeskundige controle, door Onze Minister nodig geoordeeld ter vaststelling van de mate van zijn verminderde arbeidsgeschiktheid;

c. weigert of nalaat zich voor observatie op te laten nemen in een ziekeninrichting, indien Onze Minister zulks nodig oordeelt ter vaststelling van de mate van zijn verminderde arbeidsgeschiktheid;

d. weigert of nalaat zich voor geneeskundige behandeling — uitgezonderd operatief ingrijpen — op te laten nemen in een ziekeninrichting, indien Onze Minister dit nodig oordeelt;

e. zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd.

Artikel 116. 1. Een voortdurende uitkering wordt vastgesteld naar dezelfde regelen en maatstaven als die, waarnaar krachtens de bepalingen van de Pensioenwet voor de landmacht 1922 aan dienstplichtige militairen der Koninklijke Landmacht of hun nabestaanden een pensioen kan worden toegekend.

2. De bepalingen van de Pensioenwet voor de landmacht 1922, alsmede de uitvoeringsbepalingen van die wet zijn in daartoe leidend geval ten deze van overeenkomstige toepassing.

Artikel 117. 1. Ten laste van het Rijk komen de kosten van noodzakelijke genees- en heelkundige behandeling van de getroffene terzake van tijdelijke of blijvende vermindering van arbeidsgeschiktheid als gevolg van het voldoen aan een vordering krachtens de wet of de medewerking aan het voldoen, alsmede de redelijke kosten van lijkbezorging van de