Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

In het Vreemdelingenreglement, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 16 Augustus 1918, Stb. 521, laatstelijk gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 3 Mei 1939, Stb. 240, worden de navolgende wijzigingen gebracht:

A. Aan artikel 1 wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

„Onder een verblijfsvergunning wordt in dit reglement verstaan een door of vanwege het hoofd van plaatselijke politie gegeven schriftelijke verklaring, waarbij aan een vreemdeling, al of niet onder bepaalde voorwaarden, vergunning wordt verleend om gedurende een bepaalde tijd in Nederland te verblijven en welke verklaring in een bepaalde vorm is gesteld in het reispapier of ander geschrift van die vreemdeling of op een door het hoofd van plaatselijke politie daartoe verstrekt formulier, een en ander zoals door Onze Minister van Justitie is vastgesteld en voorgeschreven”.

B. Na artikel 2 wordt ingevoegd een artikel 2a, luidende:

„Het hoofd van plaatselijke politie kan het reispapier van

een vreemdeling tijdelijk in bewaring nemen tegen afgifte van een ontvangstbewijs.

Wanneer de vreemdeling naar het buitenland wil vertrekken, wordt hem daartoe het reispapier teruggegeven”.

C. Aan artikel 3 worden een tweede en een derde lid toegevoegd, luidende:

„De vreemdeling, die geen verblijfsvergunning heeft en voornemens is langer ononderbroken in Nederland te verblijven dan een door Onze Minister van Justitie bepaalde termijn, is verplicht binnen die termijn zich in persoon aan te melden bij het hoofd van plaatselijke politie van zijn verblijfplaats, tenzij hij op grond van artikel 8 niet in het bezit van een verblijfsvergunning behoeft te zijn.

De vreemdeling is verplicht bij het vertrek uit de gemeente waar hij zich heeft aangemeld, daarvan desgevraagd kennis te geven op de wijze als door of vanwege het hoofd van plaatselijke politie dier gemeente is bepaald, tenzij hem, ingevolge een vordering op grond van artikel 4, reeds de verplichting tot verschijnen in persoon ter afmelding is opgelegd”.

D. In artikel 4, eerste lid, wordt in plaats van „aan te melden” gelezen: „aan- of af te melden of voor een ander doel te vervoegen”.

E. Aan het slot van de tweede volzin van artikel 6 wordt de punt vervangen door een komma en het volgende toegevoegd: „of een goedgelijkende paspoortfoto van hemzelf ter beschikking te stellen van het hoofd van plaatselijke politie”.

F. Artikel 7 wordt gelezen:

„Ten bewijze van de aan- of afmelding, bedoeld in artikel 3 of 4, of van de voorgeleiding, bedoeld in artikel 5, geschiedt daarvan een gedagtekende aantekening in het ten name van de vreemdeling gestelde reispapier, door of vanwege het hoofd van plaatselijke politie”.

G. De artikelen 7 a tot en met 106 worden vervangen door drie artikelen, luidende:

„Artikel 8

Het is de vreemdeling verboden in Nederland te verblijven zonder dat hij houder is van een geldige verblijfsvergunning.

Dit verbod is niet van toepassing op:

1° de niet-visumplichtige vreemdeling wiens verblijf, na binnenkomst in Nederland, een door Onze Minister van Justitie bepaalde tijdsduur niet te boven gaat;

2° de visumplichtige vreemdeling die houder is van een geldig Nederlands visum;

3° de vreemdeling die behoort tot een door Onze Minister van Justitie vrijgestelde categorie.

De houder van een verblijfsvergunning, die naar een andere gemeente in Nederland verhuist, is verplicht, bij het vertrek

uit de gemeente, zich in persoon af te melden bij het hoofd van plaatselijke politie der gemeente waar hem de verblijfsvergunning werd verleend en zich binnen 24 uur na aankomst aan te melden bij het hoofd van plaatselijke politie van de nieuwe gemeente van inwoning.

Onze Minister van Justitie stelt nadere regelen met betrekking tot de afgifte en intrekking van verblijfsvergunningen.

Artikel 9

Het is aan de vreemdeling, aan wie een verblijfsvergunning is afgegeven, verboden deze geheel of gedeeltelijk onleesbaar te maken of daarin enige wijziging aan te brengen. Indien de verblijfsvergunning geheel of gedeeltelijk onleesbaar is geworden, is hij verplicht haar te laten vernieuwen.

Indien de verblijfsvergunning is gesteld op een formulier als bedoeld in artikel 1, is het de vreemdeling verboden zich van dat formulier te ontdoen of het geheel of gedeeltelijk onbruikbaar te maken.

Hij is verplicht het reispapier, het andere geschrift of het formulier, waarin of waarop de verblijfsvergunning is gesteld, steeds bij zich te dragen en op eerste aanvraag te vertonen aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 28, zomede aan degene, die hem nachtverblijf verschaft.

Artikel 10

Ter bestrijding van de kosten, verbonden aan de verstrekking der verblijfsvergunningen door of vanwege de hoofden van plaatselijke politie, wordt van de vreemdeling een door Onze Minister van Justitie te bepalen geldelijke vergoeding geheven voor elke hem, door of vanwege het hoofd van plaatselijke politie verleende verblijfsvergunning, tot een bedrag van ten hoogste twaalf gulden voor een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van langer dan zes maanden, ten hoogste zes gulden voor een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van zes maanden of korter, doch langer dan drie maanden en ten hoogste drie gulden voor een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van drie maanden of korter.

Onze Minister van Justitie of, na overleg met deze, Onze Minister van Buitenlandse Zaken kan bepalen, dat van een vreemdeling of van een categorie van vreemdelingen de geldelijke vergoeding niet of tot een verminderd bedrag zal worden geheven.

De verblijfsvergunning wordt niet aan de vreemdeling uitgereikt, dan nadat het verschuldigde is voldaan.

Het hoofd van plaatselijke politie houdt een boekhouding bij van de door hem ontvangen gelden ingevolge de door of vanwege hem verleende verblijfsvergunningen. Omtrent de inrichting van deze boekhouding kan Onze Minister van Justitie voorschriften geven.

Het hoofd van plaatselijke politie geeft aan de daartoe door Onze Minister van Justitie aangewezen ambtenaren inzage van de in het voorgaande lid bedoelde boekhouding en verstrekt alle in dit verband gewenste inlichtingen.

Onze Minister van Justitie stelt — na overleg met Onze Minister van Financiën — nadere voorschriften ter uitvoering van het in dit artikel bepaalde vast.”

H. Het derde lid van artikel 11 wordt gelezen:

„Ten aanzien van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, is artikel 9 van overeenkomstige toepassing”.

I. Artikel 22 wordt gelezen:

„De kampen, vluchtoorden en quarantaine-stations, welke, anders dan ingevolge andere wettelijke regelingen, tot verbhjtplaats van vreemdelingen kunnen strekken, worden aangewezen door en staan onder beheer van Onze Minister van Maatschappelijk Werk. Indien zij bestemd zijn alleen tot opneming van vreemdelingen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, worden zij aangewezen door en staan zij onder beheer van Onze Minister van Justitie.

De aanwijzing, bedoeld in het vorige lid, geschiedt in over eenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken