van capita selecta uit de paedagogische en ontwikkelingspsychologie, met name van de hoofdzaken der puberteitspsychologie.

2°. Nederlandse Taal en Letterkunde:

Lezen en declameren van stukken uit de Nederlandse literatuur en van vertaalde stukken uit de wereldliteratuur.

Behandeling van capita selecta uit de spraakkunst, de taalgeschiedenis en de Nederlandse literatuur.

Oefening in het maken van scripties over literaire onderwerpen.

3°. Kennis van het Culturele en Maatschappelijke Leven:

Verdieping van de studie uit de tweede leerkring, mede door uitbreiding der leerstof.

Behandeling door deskundigen van speciale onderwerpen op het gebied van het Nederlandse culturele en maatschappelijke leven.

Oefening in het maken van scripties over culturele en maatschappelijke stromingen.

Practische werkzaamheid in de jeugdbeweging.

2. Het aantal der aan de in het vorige lid genoemde vakken te besteden lesuren bedraagt per cursus onderscheidenlijk 312 (52 x 6), 208 (52 X 4) en 104 (52X 2).

Artikel 13. 1. Van het drietal onderwerpen, bedoeld in artikel 7, eerste lid onder c, der wet, dat de leerling met goedkeuring van de directeur heeft gekozen, houden er ten minste twee rechtstreeks verband met de in de laatste volzin van dat lid bedoelde vorming der leerlingen in de scholen voor lager onderwijs.

2. Vóór 15 October doet de directeur aan de hoofdinspecteur mededeling van de onderwerpen, welke ieder der leerlingen ter bestudering heeft gekozen.

3. Vóór 1 Juli levert ieder der leerlingen de uitkomsten van zijn studie betreffende de in het eerste lid bedoelde onderwerpen alsmede een beknopte beschrijving van de door hem gevolgde werkmethode bij de directeur in.

§ 4. Het godsdienstonderwijs aan de kweekschool

Artikel 14. 1. Bij de regeling der schooltijden wordt door het vrijgeven van uitdrukkelijk in de regeling genoemde uren gezorgd, dat de leerlingen in de schoollokalen of elders godsdienstonderwijs van de godsdienstleraren kunnen genieten. De voor het godsdienstonderwijs bestemde uren vallen binnen de schooltijden of sluiten daarbij aan; zij worden voor elke school vastgesteld in overeenstemming met de kerkelijke gemeente of de plaatselijke kerk of met de door die gemeente of kerk daarvoor aangewezen godsdienstleraar.

2. De schoollokalen worden, zo nodig verwarmd en verlicht, kosteloos voor dit godsdienstonderwijs beschikbaar gesteld.

3. Voor de toepassing van dit artikel worden met kerkelijke gemeenten gelijkgesteld verenigingen, welke zich met het geven van godsdienstonderwijs belasten en dit ter kennis van Onze Minister hebben gebracht, mits deze verenigingen voldoen aan de eisen, gesteld in de in artikel 26, vierde lid, van de Lager-onderwijswet 1920 bedoelde algemene maatregel van bestuur.

Artikel 15. Voor de bepaling van de beloning, die ingevolge artikel 7, tweede lid, der wet aan de met het godsdienstonderwijs belaste godsdienstleraren van Rijkswege moet worden toegekend, wordt het godsdienstonderwijs gelijkgesteld met het vak of de vakken der kweekscholen, waarvoor de hoogste schaal der salarisregeling geldt. Met inachtneming hiervan wordt de beloning berekend per wekelijks lesuur.

Artikel 16. 1. Voor de toepassing van artikel 15 wordt ee n lesuur alleen dan als lesuur aangemerkt, indien daarin aan ten minste zes leerlingen onderwijs wordt gegeven.

2. De leerlingen, die het onderwijs van een voor hen aangewezen godsdienstleraar volgen, kunnen voor de berekening van de beloning slechts dan in groepen worden gesplitst, indien Onze Minister die splitsing heeft goedgekeurd.

3. Iedere leerling mag voor de berekening van de beloning voor niet meer dan één lesuur per week in aanmerking komen.

§ 5. De oefening in de practijk van het lesgeven door de leerlingen van de tweede leerkring der kweekschool

Artikel 17. 1. De oefening in de practijk van het lesgeven door de leerlingen van het eerste leerjaar van de tweede leerkring heeft plaats in scholen voor gewoon lager onderwijs. De oefening door de leerlingen van het tweede leerjaar van deze leerkring heeft, indien mogelijk, ook plaats in scholen voor voortgezet gewoon en buitengewoon lager onderwijs.

2. Ten minste een maand voor de aanvang van elke cursus zendt de directeur van de kweekschool aan de hoofdinspecteur een opgave van de scholen, waarin de leerlingen van de tweede leerkring zich kunnen oefenen in de practijk van het lesgeven.

3. Indien naar het oordeel van de hoofdinspecteur een in deze opgave voorkomende school niet in aanmerking komt voor het beoogde doel, geeft hij daarvan binnen een maand kennis aan de directeur. Deze school wordt alsdan door de directeur uit de opgave verwijderd en door een andere vervangen.

Artikel 18. De directeur stelt in overleg met de leraren der kweekschool en de hoofden der in het vorige artikel bedoelde scholen een plan vast voor de oefening in de practijk van het lesgeven door ieder der leerlingen en zendt dit aan de hoofdinspecteur in een door Onze Minister vast te stellen vorm.

Artikel 19. De oefening in de practijk van het lesgeven door de leerlingen geschiedt in het eerste leerjaar van de tweede leerkring gedurende ten minste 120 uren; die in het tweede leerjaar van deze leerkring gedurende ten minste 160 uren.

Artikel 20. 1. De directeur en de leraar in het vak opvoedkunde houden toezicht op de uitvoering van het oefenplan. De overige leraren nemen in overleg met de directeur kennis van de verrichtingen van hun leerlingen in de practijk van het lesgeven.

2. De scholen, waarin de oefening in de practijk van het lesgeven door de leerlingen plaats heeft, zijn toegankelijk voor de hoofdinspecteur, voor de directeur der kweekschool, alsmede voor de leraren, voor wie zulks in verband met het bepaalde in het vorige lid noodzakelijk is.

Artikel 21. Geschillen over de toepassing van artikel 20 worden door Onze Minister, de hoofdinspecteur gehoord, beslist.

Artikel 22. 1. In de scholen voor gewoon lager onderwijs, opgericht en onderhouden door het Rijk, waarin de oefening in de practijk van het lesgeven door de leerlingen geschiedt, leerscholen genaamd, wordt ten minste onderwijs gegeven in de vakken, vermeld in artikel 2 onder a tot en met k en r der Lager-onderwijswet 1920.

2. De regeling van de schooltijden, de vacanties, het leerplan, de lijst der bij het onderwijs te gebruiken boeken en de daarmede verband houdende andere leer- en hulpmiddelen; de verdeling der school in klassen en de bepaling van het tijdstip van aanneming van nieuwe leerlingen, geschieden na bespreking met de gezamenlijke onderwijzers, door het hoofd der school, in overleg met de directeur der kweekschool en de inspecteur van het lager onderwijs in de inspectie, waarin de leerschool is gevestigd, onder goedkeuring van de hoofdinspecteur.

3. Bij verschil van gevoelen tussen de directeur en het hoofd der leerschool beslist de hoofdinspecteur, de in het vorige lid bedoelde inspecteur van het lager onderwijs gehoord.