6. De kosten, voortvloeiende uit splitsing van een leerjaar, welke beperkt blijft tot een gedeelte van de vakken, waarin onderwijs wordt gegeven, komen voor vergoeding in aanmerking, indien Onze Minister, de hoofdinspecteur gehoord, een zodanige splitsing heeft goedgekeurd.

Artikel 61. 1. Jaarlijks in de maand Januari zendt het bestuur aan Onze Minister en aan de hoofdinspecteur een opgave, bevattende de gegevens, welke dienen voor de vaststelling van het voorschot op de Rijksvergoeding, bedoeld in de artikelen 25 en 27 der wet, voor het lopende jaar. Deze opgave wordt ingericht in een door Onze Minister vastgestelde vorm.

2. Het bestuur verbindt zich bij de inzending van de in het vorige lid bedoelde opgave tot terugbetaling van hetgeen bij voorschot te veel mocht zijn genoten. Voor de nakoming van deze verbintenis stelt het bestuur twee door Onze Minister goed te keuren borgen, die ieder voor zich aan Onze Minister behoren aan te tonen, dat zij voldoende kapitaalkrachtig zijn voor de terugbetaling van hetgeen bij voorschot te veel is genoten.

3. Vrijgesteld van de verplichting tot het overleggen van deze borgstelling zijn de besturen, die aangesloten zijn bij een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie van besturen, als zodanig door Onze Minister erkend, die te zijnen genoegen zich heeft borg gesteld voor de nakoming der in het vorige lid bedoelde verbintenissen der aangesloten besturen.

4. De in het vorige lid bedoelde erkenning geschiedt op een daartoe door het bestuur der organisatie tot Onze Minister gericht verzoek, waarbij moet worden overgelegd een opgave van de besturen, waarvoor zekerheid wordt gesteld, vermeldende ten aanzien van elke school de gemeente en nadere plaatsaanduiding in de gemeente, waar de school is gevestigd, alsmede de naam der instelling of vereniging, onder welker bestuur de school staat.

5. Jaarlijks in de maand Januari zendt het bestuur der erkende organisatie een volledige opgave van de bij de aanvang van het jaar aangesloten besturen, waarvoor zekerheid wordt gesteld, aan Onze Minister. Wijzigingen, welke in de loop van het jaar daarin mochten worden aan gebracht, deelt het binnen tien dagen aan Onze Minister mede. Deze wijzigingen ontheffen de organisaties niet van de voor het lopende jaar aangegane borgstelling ten behoeve van een of meer aangesloten besturen.

Artikel 62. 1. Onze Minister stelt voor elk bestuur, dat heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 61, het voorschot op de Rijksvergoeding, bedoeld in de artikelen 25 en 27 der wet, vast en doet daarvan mededeling aan de Algemene Rekenkamer en aan het schoolbestuur.

2. Het voorschot wordt vóór het eind van elke maand telkens voor een twaalfde gedeelte betaalbaar gesteld. Zolang het voorschot voor het lopende jaar nog niet is vastgesteld, kunnen een of meer maandelijkse termijnen van het laatstelijk toegekende voorschot worden betaalbaar gesteld.

3. Het betaalbaarstellen van het voorschot geschiedt door overschrijving op de rekening van het bestuur bij de Postchèque- en Girodienst. In gevallen ter beoordeling van Onze Minister kan hiervan worden afgeweken.

4. Onze Minister is bevoegd om onder opgaaf van redenen het voorschot niet te verlenen of de uitbetaling van een reeds verleend voorschot te doen ophouden.

Artikel 63. 1. Jaarlijks vóór 1 April zendt het bestuur aan Onze Minister een aanvrage om de Rijksvergoeding, bedoeld in de artikelen 25 en 27 der wet, voor de school over het afgelopen kalenderjaar. Deze aanvrage, welke wordt opgemaakt in een door Onze Minister vastgestelde vorm, gaat vergezeld van de door directeur en leraren afgegeven salariskwitanties alsmede van de kwitanties, afgegeven wegens de uitgaven, bedoeld in artikel 23, tweede lid, en artikel 24 onder c der wet. Tevens wordt daarbij overgelegd een door directeur en leraren afgegeven verklaring, dat te hunnen aanzien is voldaan

aan het bepaalde in artikel 23, eerste lid onder b, d, e, f, g en h, der wet. Een afschrift van de aanvrage zendt het bestuur aan de hoofdinspecteur.

2. Onze Minister stelt het bedrag van de Rijksvergoeding vast en doet daarvan mededeling aan de Algemene Rekenkamer en aan het bestuur.

3. Indien het bestuur tegen de beslissing van Onze Minister geen beroep heeft ingesteld, wordt het verschil tussen het bedrag der door hem vastgestelde vergoeding en dat van het door het bestuur bij voorschot genotene, beide hetzelfde dienstjaar betreffende, hetzij aan het bestuur uitbetaald, hetzij ingehouden op het voorschot voor een volgend dienstjaar, al naar gelang het verschil ten voordele van het bestuur of van het Rijk is. Hetzelfde heeft plaats, indien de beslissing van Onze Minister door Ons in beroep wordt gehandhaafd, of indien Wij in beroep de Rijksvergoeding vaststellen.

4. Het betaalbaarstellen van het eventueel aan het bestuur toekomend verschil, bedoeld in het derde lid, geschiedt door overschrijving op de rekening van het bestuur bij de Postchèque- en Girodienst. In gevallen ter beoordeling van Onze Minister kan hiervan worden afgeweken.

5. Indien de in het derde lid bedoelde inhouding niet mogelijk is, wordt het bij voorschot te veel genotene door het bestuur in ’s Rijks kas teruggestort binnen een door Onze Minister te stellen termijn.

Artikel 64. 1. Het bestuur, dat aan zijn school een cursus, als bedoeld in artikel 6, derde lid, der wet, wenst te verbinden en daarvoor aanspraak maakt op de vergoeding, bedoeld in artikel 23, tweede lid, dier wet, geeft hiervan onder overlegging van het leerplan ten minste veertien dagen voor de aanvang van de cursus kennis aan Onze Minister.

2. De artikelen 3, 4, 5, 6, eerste tot en met derde lid, 7 en 63 zijn op deze cursussen van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK IV Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 65. Zij, die in het bezit zijn van de akte als hoofdonderwijzer, bedoeld in artikel 77 onder b der wet van 17 Augustus 1878 (Stb. 127), worden geacht een bewijs van voldoende paedagogische en didactische voorbereiding, als bedoeld in artikel 11, eerste lid onder c, der wet, te hebben verkregen.

Artikel 66. 1. Het bestuur van een op 31 December 1952 gesubsidieerde kweekschool, dat op dat tijdstip terreinen en gebouwen in eigendom en voor de kweekschool in gebruik heeft en hiervoor aanspraak wenst te maken op de vergoeding, bedoeld in artikel 53 der wet, geeft daarvan zo spoedig mogelijk kennis aan Onze Minister en aan de Onderwijsraad, met verzoek een deskundige te benoemen voor het bepalen van de waarde van de terreinen en gebouwen met inbegrip van de schoolmeubelen en de leer- en hulpmiddelen. Bij deze kennisgeving worden overgelegd:

a. een uittreksel uit het kadastrale plan en het bewijs van eigendom, een en ander voor zover deze de in de kennisgeving bedoelde gebouwen en terreinen betreft;

b. een opgave van het tijdstip, waarop de school in gebruik is genomen;

c. een opgave van de schoolmeubelen en van de leer- en hulpmiddelen op 9 Mei 1940 of, indien de school na die datum in gebruik is genomen, op het tijdstip van het in gebruik nemen,

d. een opgave van de verbouwingen, uitbreidingen of wijzigingen van de inrichting van het gebouw, welke na 9 Mei 194 of, indien de ingebruikneming van de school na die datum J s geschied, na de datum van ingebruikneming hebben pla a gehad;

e. de naam en de woonplaats van de door het bestuur benoemde deskundige.