STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

BESLUIT van 11 December 1953 tot nadere vaststelling van de salarissen der hoogste burgerlijke Rijksambtenaren en van de toelageregelingen voor de burgerlijke Rijksambtenaren. (Wijziging van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 en van het Toelagebesluit 1951.)

Wij JULIANA, bij de oratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 5 November 1953, no. 17681, Hoofdafdeling Overheidspersoneelszaken, Afdeling Ambtenarenzaken, Bureau II, daartoe gemachtigd door de Raad van Ministers;

Overwegende, dat het wenselijk is de salariëring van de hoogste burgerlijke Rijksambtenaren te verhogen en in verband hiermede het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, laatstelijk gewijzigd bij Ons besluit van 9 December 1953 (Stb. 567) en het Toelagebesluit 1951, laatstelijk gewijzigd bij Ons besluit van 4 Augustus 1953 (Stb. 375) opnieuw te wijzigen;

Gelet op artikel 72 van de Grondwet, artikel 125, eerste lid van de Ambtenarenwet 1929;

De Raad van State gehoord (advies van 28 November 1953, No. 1);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 8 December 1953, no. 18311, Hoofdafdeling Overheidspersoneelszaken, Afdeling Ambtenarenzaken, Bureau II;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Gerekend van 1 Januari 1953 worden in de tekst van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 de navolgende wijzigingen aangebracht:

A. De vermelding „Bijlage B” of „Bijlage B I” in de artikelen 2, 3 en 7 vervalt.

B. De artikelen 18, 18a en 19 vervallen. Na artikel 17 worden de volgende artikelen opgenomen:

Artikel 18. 1. Aan een ambtenaar, die naar het oordeel van het in artikel 40 bedoelde bevoegde gezag, bijzondere persoonlijke eigenschappen bezit, welke voor de vervulling van zijn ambt van belang zijn, wordt, hetzij bij eerste aanstelling, hetzij daarna, met inachtneming van het verder in artikel 40 bepaalde, een vaste of tijdelijke toelage verleend boven het maximum van de schaal, waarin zijn ambt is gerangschikt, dan wel boven het salaris, dat aan zijn ambt als vast bedrag of bedrag „ten hoogste” is verbonden.

2. Een krachtens het bepaalde in het eerste lid aan een ambtenaar verleende toelage wordt ingetrokken, indien aan hem een toelage op grond van artikel 19a wordt verleend.

Artikel 19. 1. Aan een ambtenaar of een groep ambtenaren, aan wie naar het oordeel van het in artikel 40 bedoelde bevoegde gezag, zodanige eisen gesteld worden, dat zijn (hun) positie of taak een bijzonder karakter draagt, hetwelk hem (hen) onderscheidt van de overige in hetzelfde dienstvak en ambt werkzame personen, wordt, met inachtneming van het verder in artikel 40 bepaalde, een vaste of tijdelijke toelage verleend.

2. De toelage wordt bepaald op ten hoogste 20 % van het salaris.

3. Aan ambtenaren bij de Tweede Kamer der StatenGeneraal wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40, een toelage verleend, voor zover de bijzondere omstandigheden waaronder zij hun werkzaamheden verrichten zulks naar Ons oordeel rechtvaardigen.

4. Een krachtens het bepaalde in de voorgaande leden aan een ambtenaar verleende toelage wordt ingetrokken indien aan hem een toelage op grond van artikel 19a wordt verleend.

Artikel 19a. 1. Aan de ambtenaar wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40, in naar Ons oordeel uitzonderlijke gevallen, een vaste toelage verleend op andere gronden dan die, vermeld in de artikelen 18 en 19.

2. Een krachtens het bepaalde in het voorgaande lid aan een ambtenaar verleende toelage wordt ingetrokken, indien naar Ons oordeel de uitzonderlijkheid van het geval niet meer aanwezig is.

C. Het derde lid van artikel 29 wordt vervangen door:

3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van ambten, waaraan een maximumsalaris, dan wel een vast salaris is verbonden van meer dan f 1000,—.

D. Artikel 39 wordt vervangen door:

Artikel 39. Het vaststellen van het salaris, de salarisanciënniteit, de toelagen en de kortingsbedragen, alsmede het verhogen of verminderen daarvan ingevolge dit besluit, geschiedt, behoudens het bepaalde in de artikelen 40 en 41, door Onze Minister, hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur, voor de ambtenaren, die door Ons worden aangesteld en overigens door het tot aanstellen bevoegde gezag, tenzij door Ons anders is of wordt bepaald.

E. Aan artikel 40 wordt toegevoegd:

3. De verlening van de in artikel 19a bedoelde toelage geschiedt door Ons op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Minister-President en Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

F. In artikel 42 vervallen de woorden „niet betrekking hebbend op ambten, ingedeeld in bijlage B”.

Artikel II

Gerekend van 1 Januari 1953 worden in de bijlagen van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 de navolgende wijzigingen aan gebracht:

A. De bijlagen B en B I vervallen.

B. In bijlage A vervalt schaal 149 met de daarbij behorende inschrijvingen. Na schaal 148 worden opgenomen de schalen 149 tot en met 154, vermeld in het bij dit besluit behorende addendum I.

C. In bijlage A I vervalt schaal 149. Na schaal 148 worden opgenomen de schalen 149 tot en met 154, vermeld in het bij dit besluit behorende addendum II.

D. Bijlage C wordt aangevuld met de inschrijvingen, vermeld in het bij dit besluit behorende addendum III.

E. Na bijlage C wordt opgenomen: Bijlage D, zoals deze als addendum IV bij dit besluit is gevoegd.