Artikel 2. (1) In afwijking van het bepaalde in artikel 3a, eerste lid, van de Huurwet worden, indien in de huurprijs op 31 December 1953 van een gebouwd onroerend goed een op grond van tussen 9 Mei 1940 en 1 Januari 1951 aangebrachte verbeteringen toelaatbare huurverhoging is begrepen, de aldaar genoemde percentages niet over die verhoging berekend.

(2) De in het eerste lid bedoelde verhoging vervalt indien op of na 31 December 1953 een termijn van dertien jaren, te rekenen van het tijdstip van de totstandkoming der verbeteringen af, is verstreken.

Artikel 3. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3, tweede lid, en 3a van de Huurwet is de huurprijs van een gebouwd onroerend goed dat ingevolge het bepaalde in artikel 25 of 26 van de Woningwet onbewoonbaar is verklaard: de oude huurprijs.

Artikel 4. (1) In afwijking van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Huurwet is de huurprijs van een op of na 5 Mei 1945 tot stand gekomen gebouwd onroerend goed, indien en zolang terzake van de bouw of exploitatie niet van overheidswege in enigerlei vorm een financiële tegemoetkoming is toegekend: de huurprijs, welke partijen zijn overeengekomen of zullen overeenkomen.

(2) Onze Minister kan de huurprijs van een gebouwd onroerend goed, dat tot stand is gekomen op of na 27 December 1940 doch vóór 5 Mei 1945, indien en zolang terzake van de bouw of exploitatie niet van overheidswege in enigerlei vorm een financiële tegemoetkoming is toegekend, bij een met redenen omkleed besluit nader vaststellen, indien hem blijkt dat de huurprijs van dat gebouwd onroerend goed op 31 December 1953 lager ligt dan de huurprijs, welke voor vergelijkbaar vóór 27 December 1940 tot stand gekomen gebouwd onroerend goed krachtens artikel 3a, eerste lid, van de Huurwet geldt. De bij dit besluit nader vast te stellen huurprijs gaat de huurprijs, bedoeld aan het einde van de voorgaande zin, niet te boven.

Artikel 5. (1) In afwijking van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Huurwet is de huurprijs van een op of na 1 Januari 1954 tot stand gekomen gebouwd onroerend goed, indien en zodra terzake van de bouw of exploitatie van overheidswege in enigerlei vorm een financiële tegemoetkoming is toegekend: de door Onze Minister vast te stellen of nader vast te stellen huurprijs.

(2) Onze Minister kan de huurprijs van gebouwd onroerend goed, dat tot stand is gekomen op of na 27 December 1940 doch vóór 1 Januari 1954, indien en zodra terzake van de bouw of exploitatie van overheidswege in enigerlei vorm een financiële tegemoetkoming is toegekend, bij een met redenen omkleed besluit vaststellen of nader vaststellen.

(3) De in het voorgaande lid bedoelde huurprijs kan voor zover Onze Minister zulks bepaalt, in rekening worden gebracht met ingang van een vóór 1 Januari 1954 gelegen tijdstip. Dit tijdstip kan niet eerder worden gesteld dan 1 Januari 1951.

Artikel 6. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3, tweede lid, en 3a van de Huurwet is de huurprijs van een woonschip of een woonwagen: de huurprijs, welke partijen zijn overeengekomen of zullen overeenkomen.

Artikel 7. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3, tweede lid, en 3a van de Huurwet is de huurprijs van een gebouwd onroerend goed dat een zelfstandige woning vormt en dat voor een korte termijn wordt verhuurd met de klaarblijkelijke bedoeling dat de huurder daarin niet zijn hoofdverblijf houdt: de huurprijs, welke partijen zijn overeengekomen °f zullen overeenkomen.

Artikel 8. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3, weede lid, en 3a van de Huurwet is de huurprijs van een gebouwd onroerend goed dat niet een zelfstandige woning

vormt en dat, hetzij voor één korte termijn, hetzij voor twee of meer niet aaneensluitende korte termijnen wordt verhuurd: de huurprijs, welke partijen zijn overeengekomen of zullen overeenkomen.

Artikel 9. (1) Indien op of na 1 Januari 1954 een vernieuwing van de centrale voorzieningen van gebouwd onroerend goed tot stand is gekomen kan de huurprijs worden verhoogd met een door Onze Minister vast te stellen percentage van een door Onze Minister vast te stellen gedeelte der kosten van deze vernieuwingen, voor zover deze kosten het redelijke en gebruikelijke niet overschrijden.

(2) Indien de in het eerste lid bedoelde kosten niet geheel ten laste van de verhuurder komen, wordt het daarin bedoelde percentage berekend over het door Onze Minister vast te stellen gedeelte der kosten, nadat van dat gedeelte de niet voor rekening van de verhuurder komende kosten zijn afgetrokken.

(3) Onder de centrale voorzieningen, genoemd in het eerste lid, worden verstaan centrale verwarmingsinstallaties, warmwaterinstallaties, liftinstallaties, koelinstallaties en andere door Onze Minister, hetzij in het algemeen hetzij in een bijzonder geval, nader aan te wijzen installaties.

Artikel 10. (1) Indien op of na 1 Januari 1954 in of aan een gebouwd onroerend goed verbeteringen zijn tot stand gekomen, kan de huurprijs gedurende een termijn van dertien jaren worden verhoogd met 10 % ’sjaars van de kosten dezer verbeteringen, voor zover deze kosten het redelijke en gebruikelijke niet overschrijden en voor zover zij voor rekening van de verhuurder komen.

(2) Onder verbeteringen, bedoeld in het voorgaande lid, worden verstaan alle technische voorzieningen, waardoor het woongerief — bij woningen — of de gebruikswaarde — bij bedrijfsruimten — geacht kan worden te zijn gestegen.

(3) Het bepaalde in de voorgaande leden vindt geen toepassing indien de kosten zijn gemaakt in verband met verbouwing of splitsing van gebouwd onroerend goed.

Artikel 11. De krachtens het bepaalde in de artikelen 9 en 10 verhoogde huurprijs kan worden gevorderd van de eerste dag af volgende op het einde van de betalingstermijn, waarin de vernieuwingen of verbeteringen zijn tot stand gekomen.

Artikel 12. (1) Onze Minister kan, indien in de huurprijs op 31 December 1953 van een tussen 9 Mei 1940 en 1 Januari 1951 verbouwd onroerend goed een in verband met na 9 Mei 1940 gestegen verbouwingskosten toegestane huurverhoging is begrepen, de huurprijs van dat gebouwd onroerend goed bij een met redenen omkleed besluit nader vaststellen. De bij dit besluit nader vast te stellen huurprijs gaat niet uit boven de huurprijs op 31 December 1953, vermeerderd met de in artikel 3a, lid 1, van de Huurwet genoemde percentages berekend over laatstgenoemde huurprijs na aftrek van de in de voorgaande zin bedoelde verhoging.

(2) Indien op of na 1 Januari 1954 een gebouwd onroerend goed wordt verbouwd, kan de huurprijs van het door de verbouwing ontstane gebouwd onroerend goed gedurende een termijn van dertien jaren worden verhoogd met 10% ’sjaars van een door Onze Minister vast te stellen gedeelte der verbouwingskosten, voor zover deze kosten het redelijke en gebruikelijke niet overschrijden. Het bepaalde in artikel 9, tweede lid, vindt overeenkomstige toepassing.

Artikel 13. Indien op of na 1 Januari 1954 een gebouwd onroerend goed met een gewijzigde bestemming wordt verhuurd en tengevolge van deze wijziging van bestemming de brandgevaarlijkheid van dat gebouwd onroerend goed is toegenomen, kan de huurprijs worden verhoogd met de stijging der brandassurantiekosten van dat gebouwd onroerend goed en van de belendende gebouwde onroerende goederen, voor zover deze stijging aan de verhuurder in rekening wordt gebracht en voor zover zij niet wordt veroorzaakt door een verhoging van de verzekerde sommen op of na de datum van de inwerkingtreding van de Huurwet.