2. Ten behoeve van een inwendig onderzoek is de gebruiker bovendien verplicht zorg te dragen:

le dat vuurramen, roosters, vuurbruggen en andere onderdelen, die het onderzoek zouden kunnen belemmeren, alsmede obstakels nabij het stoomtoestel of damptoestel, zijn verwijderd;

2e dat alle delen van het stoomtoestel of damptoestel en de bijbehorende vuurhaarden en rookkanalen goed zijn gereinigd en voldoende zijn afgekoeld;

3e dat alle verbindingsleidingen met andere, in werking zijnde, stoomtoestellen en damptoestellen, op betrouwbare wijze zijn afgesloten;

4e dat de veiligheidskleppen, voor zover niet is voorgeschreven, dat deze moeten zijn verzegeld, uit elkaar zijn genomen;

5e dat smeltbare proppen uit hun vattingen zijn genomen.

3. Gelijke verplichtingen als die, bedoeld in het voorgaande lid onder le en 2e, rusten eveneens op de gebruiker ten behoeve van een beproeving en een uitwendig onderzoek.

Artikel 62. 1. Ten behoeve van een onderzoek of een beproeving is het Districtshoofd bevoegd voor te schrijven, dat het stoomtoestel of damptoestel wordt gelicht, gekanteld of ontdaan van de bekleding.

2. Op een beproeving is het bepaalde in artikel 13 van toepassing.

3. Hebben zich aan een stoomtoestel of damptoestel ernstige gebreken geopenbaard, dan is het Districtshoofd bevoegd een herstelling en daarna een beproeving van het toestel voor te schrijven. In afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid kan het Districtshoofd deze beproeving doen plaats vinden onder een lagere persdruk of, indien hij daartoe termen aanwezig acht, onder een persdruk, als bij een eerste beproeving voorgeschreven.

Artikel 63. 1. Aan de gebruiker wordt tenminste drie weken vóór het tijdstip van een keuring, als bedoeld in artikel 60, schriftelijk kennis gegeven van de dag, waarop en de plaats, waar deze keuring zal geschieden. In deze kennisgeving wordt tevens vermeld, hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 62, lid 1, wordt voorgeschreven.

2. Indien het Districtshoofd daartoe termen aanwezig acht, kan in plaats van de dag worden aangegeven de maand, waarin de keuring zal geschieden. De kennisgeving geschiedt in dit geval tenminste drie weken vóór de aanvang van die maand.

3. Bestaat bij de gebruiker bezwaar tegen de dag, waarop, de maand, waarin, of de plaats, waar de keuring zal geschieden, dan moet deze zijn bezwaar schriftelijk zo spoedig mogelijk en uiterlijk twee weken vóór de aangewezen dag of de aanvang van de aangewezen maand ter kennis brengen van het Districtshoofd, die daarmede zo mogelijk rekening houdt.

Artikel 64. Indien een stoomtoestel of damptoestel zich buiten het Rijk zal bevinden op het tijdstip waarop dit volgens een kennisgeving, als bedoeld in artikel 63, lid 1 en 2, aan een keuring moet worden onderworpen, is de gebruiker verplicht, dit onverwijld aan het Districtshoofd mede te delen. Bevindt het stoomtoestel of damptoestel zich bij ontvangst van genoemde kennisgeving reeds buiten het Rijk, dan is hij tevens verplicht, zodra het hier te lande is teruggekeerd, daarvan aan het Districtshoofd mededeling te doen.

HOOFDSTUK VIII

Bepalingen omtrent ontheffingen van voorschriften en het intrekken van vergunningen

Artikel 65. Indien het Districtshoofd na een onderzoek van een stoomtoestel of damptoestel van oordeel is, dat om de bijzondere inrichting of bestemming van het toestel, of dat om andere gegronde redenen gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijke ontheffing van een of meer van de in dit besluit, krachtens artikel 2 van de Stoomwet, vastgestelde bepalingen wenselijk is, kan deze door of namens Onze Minister worden verleend.

Artikel 66. 1. Een vergunning kan. worden ingetrokken, indien is gebleken:

a. dat de gebruiker een voorgeschreven herstelling niet doet plaats vinden;

b. dat de gebruiker nalatig is om te voldoen aan de voorschriften, bij of krachtens de Stoomwet gesteld;

c. dat het stoomtoestel of damptoestel buiten dienst is gesteld;

d. dat het stoomtoestel of damptoestel op zodanige wijze wordt gebruikt, dat voor het in werking brengen daarvan geen vergunning meer is vereist;

e. dat het stoomtoestel of damptoestel uit het Rijk is weggevoerd en hier te lande kennelijk niet meer in werking zal worden gebracht;

f. dat het stoomtoestel of damptoestel meer dan drie jaar onafgebroken buiten het Rijk is geweest.

2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, is de houder van het vergunningsbewijs verplicht, dit ter beschikking van het Districtshoofd te stellen.

HOOFDSTUK IX Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 67. 1. Gebruikers van stoomtoestellen, voor het in werking brengen waarvan vergunningen zijn verleend ingevolge een vroeger Koninklijk besluit en zij, die gebruikers van deze stoomtoestellen worden, zijn, zolang de stoomtoestellen aan een ononderbroken toezicht van Regeringswege onderworpen zijn gebleven, bevoegd om deze stoomtoestellen met het toebehoren, ingericht overeenkomstig de bepalingen van dat besluit, te blijven gebruiken.

2. Zij, die op het tijdstip van het in werking treden van dit besluit stoomtoestellen in gebruik hebben, voor het in werking brengen waarvan ingevolge een vroeger Koninklijk besluit geen vergunning was vereist, zijn bevoegd om deze stoomtoestellen met het toebehoren, ingericht overeenkomstig de bepalingen van dat vroegere besluit, te blijven gebruiken, indien zij van dit gebruik vóór 1 April 1954 aan het Districtshoofd schriftelijk kennis geven.

Zij, die op het tijdstip van het in werking treden van dit besluit damptoestellen in gebruik hebben, welke krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1, van de Stoomwet aan keuring door de Dienst moeten worden onderworpen, zijn bevoegd deze damptoestellen onder de bestaande omstandigheden uiterlijk tot 1 Juli 1954 te blijven gebruiken, mits zij van dit gebruik vóór 1 April 1954 aan het Districtshoofd schriftelijk kennis geven en deze van oordeel is dat het toestel geen gevaar oplevert.

3. Gebruikers van stoomtoestellen, voor het in werking brengen waarvan volgens de bepalingen van dit besluit geen vergunning is en volgens die van een vroeger Koninklijk besluit geen vergunning was vereist, en waarvan is aan te tonen, dat deze stoomtoestellen door hen in gebruik zijn genomen op het tijdstip, dat een vroeger besluit van kracht was, zijn bevoegd om deze stoomtoestellen met het toebehoren, ingericht overeenkomstig de bepalingen van dat besluit, te blijven gebruiken.

Zij, die op het tijdstip van het in werking treden van dit besluit damptoestellen in gebruik hebben, welke, op grond van het bepaalde in de artikelen 8 en 10, niet aan keuring door de Dienst moeten worden onderworpen, zijn bevoegd deze damptoestellen onder de bestaande omstandigheden te blijven gebruiken, mits zij van dit gebruik vóór 1 April 1954 aan het Districtshoofd schriftelijk kennis geven en deze van oordeel is, dat het toestel geen gevaar oplevert.

4. De in dit artikel bedoelde bevoegdheden gelden niet ten aanzien van onderdelen van het stoomtoestel of damptoestel