3. Beroepschriften, welke worden ingediend meer dan één maand na de terpostbezorging of de uitreiking van de mededeling van de beroepen beschikking of beslissing, worden nietontvankelijk verklaard, tenzij Onze in lid 1 bedoelde Minister van oordeel is, dat te late indiening de appellant niet kan worden toegerekend.

4. Een beroepschrift wordt niet in behandeling genomen, zolang de appellant niet heeft overgelegd het bewijs, dat hij een recht van 10 gulden heeft gestort of doen overschrijven op de postrekening van ’s Rijks schatkist. Indien dit bewijs niet bij het beroepschrift is gevoegd, wordt de appellant éénmaal aangemaand dit bewijs over te leggen; indien twee maanden na het verzenden van deze aanmaning het bewijs niet is ontvangen, wordt het beroepschrift buiten behandeling gesteld. Onze in lid 1 bedoelde Minister kan, gelet op een omtrent inkomen en vermogen van de appellant door de burgemeester van diens woonplaats afgegeven verklaring, mits deze met inachtneming van de in dit lid gestelde termijn wordt overgelegd, vrijstelling van het in de eerste zin genoemde recht verlenen.

5. Onze in lid 1 bedoelde Minister handhaaft bij zijn uitspraak de beschikking of beslissing of herziet deze; hij kan daarbij het vastgestelde bedrag ook verlagen. De uitspraak is gemotiveerd en maakt melding van de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep, alsmede van de wijze, waarop, en de termijn, waarbinnen zulks kan geschieden. Indien de appellant bij de uitspraak geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het recht van 10 gulden, bedoeld in lid 4, gerestitueerd.

Artikel 45. 1. De rechthebbende, die bezwaar heeft tegen een uitspraak, als bedoeld is in artikel 44 van deze wet, kan daartegen in hoger beroep komen bij het Scheidsgerecht, bedoeld in artikel 90 van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden, doch uitsluitend op grond van het feit, dat een bijdrage, in afwijking van de bepalingen van deze wet dan wel van haar uitvoeringsvoorschriften is ontzegd of op een te laag bedrag is vastgesteld.

2. Het beroep wordt ingesteld door het indienen van een beroepschrift bij het secretariaat van het Scheidsgerecht binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak, waartegen het beroep wordt ingesteld. Het beroepschrift moet met redenen zijn omkleed en een duidelijke conclusie bevatten ten aanzien van de door de appellant verlangde grootte van de bijdrage. Tegelijk met het beroepschrift, of in elk geval binnen de beroepstermijn, moeten worden overgelegd vier afschriften daarvan en vijf afschriften van de aangevallen uitspraak, alsmede het bewijs, dat de appellant op de postrekening van ’s Rijks schatkist heeft doen overschrijven een recht van een ten honderd van de som, waarmede de bijdrage naar zijn oordeel moet worden verhoogd, dan wel, indien een bijdrage was ontzegd, van de verlangde bijdrage, een en ander met een minimum van f10; artikel 44, lid 4, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing.

3. De secretaris van het Scheidsgerecht bepaalt voor welke kamer en op welke datum de zaak zal dienen.

4. Indien niet binnen de beroepstermijn aan de vereiste formaliteiten is voldaan, het beroepschrift niet of onvoldoende met redenen is omkleed of geen duidelijke conclusie bevat ten aanzien van de door de appellant verlangde grootte van de bijdrage, kan de kamer de appellant in de gelegenheid stellen het verzuim binnen een door haar te bepalen termijn te herstellen; indien de appellant hieraan niet voldoet, alsmede indien het beroepschrift te laat is ingediend, wordt de appellant nietontvankelijk verklaard, tenzij de kamer van oordeel is, dat het verzuim de appellant niet kan worden toegerekend.

5. De appellant kan procederen bij gemachtigde; hij kan zich doen bijstaan door een raadsman. Gemachtigden of raadslieden moeten, desgevorderd, hun bevoegdheid aantonen door het overleggen van een schriftelijke volmacht; de kamer kan weigeren een bepaald persoon als gemachtigde of raadsman toe te laten. Het bepaalde in de vorige zin is niet toepasselijk ten aanzien van advocaten en procureurs.

Artikel 46. 1. Van elk bij het Scheidsgerecht ingekomen beroepschrift wordt, binnen een week na ontvangst daarvan, door de secretaris een afschrift gezonden aan Onze Minister, tegen wiens beschikking het beroep is gericht. Onze Minister kan binnen een maand na de ontvangst van het afschrift aan het Scheidsgerecht een vertoogschrift zenden; deze termijn kan door of namens de voorzitter van de kamer worden verlengd. De Minister voegt bij het vertoogschrift vijf afschriften daarvan; binnen een week na ontvangst van het vertoogschrift zendt de secretaris een exemplaar daarvan toe aan de appellant.

2. Zo spoedig mogelijk nadat de termijn voor de indiening van een vertoogschrift is verstreken of nadat aan het gestelde in de laatste zin van lid 1 is voldaan, draagt de voorzitter van de kamer zorg, dat de behandeling van de zaak verdere voortgang vindt.

3. De kamer is bevoegd de appellant in de gelegenheid te stellen zijn beroepschrift mondeling toe te lichten; in dat geval nodigt zij Onze Minister, tegen wiens beschikking hoger beroep is ingesteld, uit tot mondeling verweer. De kamer kan verlangen, dat de appellant, op straffe van niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, persoonlijk ter zitting verschijnt.

4. De kamer is bevoegd inzage te nemen van boeken en bescheiden of bij de appellant of bij Onze Minister, in het vorige lid bedoeld, schriftelijke inlichtingen in te winnen. Deze briefwisseling wordt alsdan op door de kamer te bepalen wijze ter inzage gegeven of in afschrift toegezonden aan de wederpartij, welke daarbij door de kamer in de gelegenheid wordt gesteld mondeling, in het bijzijn der wederpartij, ter zitting, dan wel binnen een door of namens de voorzitter te stellen termijn bij geschrifte, van haar gevoelen te doen blijken. Van het laatstbedoelde geschrift wordt aan de eerstbedoelde partij een afschrift toegezonden.

5. De kamer is bevoegd ambtshalve, dan wel op verzoek van de appellant of van Onze Minister, getuigen te horen of deskundigen te raadplegen of voor de inzage van boeken en bescheiden aan te wijzen. De getuigen of deskundigen worden opgeroepen bij aangetekende brief en zijn verplicht op het in de oproep vermelde tijdstip te verschijnen, en, na de eed of belofte te hebben afgelegd, naar beste weten hun verklaring af te leggen, een en ander behoudens het recht van verschoning overeenkomstig de artikelen 217 tot en met 219 van het Wetboek van Strafvordering. De voorzitter van de kamer kan aan de getuigen of deskundigen volgens door Ons te stellen regelen een passende vergoeding toekennen voor reis- en verblijfkosten of geleden schade. Indien de deskundigen een schriftelijk verslag van hun bevindingen uitbrengen wordt afschrift daarvan aan de appellant en aan Onze Minister toegezonden. De appellant en Onze Minister kunnen mondeling ter zitting, dan wel binnen een door of namens de voorzitter te stellen termijn bij geschrifte, van hun gevoelen doen blijken. Van het laatstbedoelde geschrift wordt aan de wederpartij een afschrift toegezonden.

Artikel 47. 1. De uitspraak van de kamer is met redenen

omkleed; zij vermeldt wanneer en door wie zij is vastgesteld en wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris. De uitspraak kan een reeds toegekende bijdrage ook verlagen of ontzeggen. Zij kan inhouden:

ü. onbevoegdverklaring van de kamer om van het beroepschrift kennis te nemen;

I). niet-ontvankelijkverklaring van de appellant in zijn bec.

handhaving van de beroepen beschikking; d. herziening van de beroepen beschikking.

2. Indien de appellant bij de uitspraak geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt bij de uitspraak restitutie gelast van het betaalde recht, onderscheidenlijk van een evenredig deel daarvan.

3. Afschrift van de uitspraak wordt toegezonden aan de appellant en aan Onze Minister, tegen wiens beschikking het beroep was gericht. De laatste draagt, voorzoveel nodig, zorg voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak. Moet op grond van de uitspraak een bijdrage geheel of gedeeltelijk worden terug-