h. de nieuwe gemeente Wognum, voor zover betreft het personeel dat betrokken is bij een regeling, waaraan door de op te heffen gemeenten Nibbixwoud en Wognum wordt deelgenomen. 2. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn eveneens van overeenkomstige toepassing op het personeel, betrokken bij een gemeenschappelijke regeling die ten gevolge van de toepassing van het bepaalde in artikel 11, vierde of vijfde lid, wordt opgeheven, voor zover aan die regeling uitsluitend de in de eerste volzin van het eerste lid van artikel 11 onderscheidenlijk onder a-h genoemde gemeenten deelnemen, met dien verstande dat: a. bedoeld personeel voorlopig overgaat in dienst van de in de tweede volzin van het eerste lid van artikel 11 onderscheidenlijk genoemde gemeenten; b. de termijn van zes maanden als bedoeld in artikel 24, derde lid, aanvangt op de dag nadat de opheffing van de regeling is goedgekeurd.

HOOFDSTUK VII. VOORZIENINGEN IN VERBAND MET DE TOEPASSING VAN ENKELE ADMINISTRATIEVE WETTEN

Artikel 34

De personen die op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, ingeschreven zijn als leerling van een openbare lagere onderscheidenlijk kleuterschool of een gemeentelijke school voor voortgezet onderwijs in een bij deze wet betrokken gemeente, worden van genoemde datum af tot die school toegelaten op dezelfde voorwaarden als voordien golden.

Artikel 35

1. Indien de vergoeding, bedoeld in de artikelen 101 en 101 bis der Lageronderwijswet 1920 onderscheidenlijk artikel 73 der Kleuteronderwijswet, toekomende aan het bestuur van een bijzondere lagere school onderscheidenlijk bijzondere kleuterschool, gevestigd in overgaand gebied, over aan de datum van herindeling voorafgaande kalenderjaren nog niet is vastgesteld krachtens artikel 103, tweede lid, der Lager-onderwijswet 1920 onderscheidenlijk artikel 75, derde lid, der Kleuteronderwijswet, geschiedt deze vaststelling naar de grondslagen welke voor die school in het desbetreffende jaar golden, door de raad en voor rekening van de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd. 2. Indien de vaststelling, bedoeld in artikel 55ter, eerste lid, der Lager-onderwijswet 1920 voor de openbare lagere scholen en die, bedoeld in artikel 47, eerste lid, der Kleuteronderwijswet voor de openbare kleuterscholen, gevestigd in overgaand gebied, op de datum van herindeling voor enig op die datum verstreken jaar niet heeft plaats gehad, geschiedt de vaststelling naar de grondslagen welke voor die scholen in het desbetreffende jaar golden, door de raad van de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd. 3. Bij de toepassing van artikel 101, vierde lid, der Lager-onderwijswet 1920 en van artikel 73, derde lid, der Kleuteronderwijswet, betrekking hebbende op enig vijfjarig tijdvak, eindigende vóór de datum van herindeling, is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. 4. De nieuwe gemeenten passen de artikelen 55bis, eerste lid, en 55ter, eerste lid, der Lager-onderwijswet 1920 voor het jaar van herindeling toe als had geen herindeling plaatsgevonden, met dien verstande dat, indien de datum van herindeling valt op of na 1 maart, de bedragen gelden die de opgeheven gemeenten ingevolge artikel 55bis, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 101, vijfde lid, hebben vastgesteld, en dat, indien artikel 55bis, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 101, vijfde lid, geen toepassing heeft gevonden, voor dat jaar de bedragen gelden die in het voorafgaande jaar hebben gegolden. 5. Bij de toepassing van artikel 101, vierde lid, der Lager-onderwijswet 1920 onderscheidenlijk artikel 73, derde lid, der Kleuteronderwijswet voor