NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Bij beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken van 24 januari 1952, nr. 44348, is ingesteld de Commissie van Advies inzake hulpverlening op de voet van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945. Deze commissie had tot taak de Minister te adviseren omtrent de aanvragen, ingediend door personen op wie de Wet buitengewoon pensioen niet van toepassing was, doch die letsel hadden bekomen in verband met het verzet.

Aan deze personen en aan hun nabestaanden konden door de Minister uitkeringen worden verleend overeenkomstig de bepalingen opgenomen in de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945.

In het kader van de harmonisatie en coördinatie van de wetten en regelingen, welke voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in het leven zijn geroepen, is door de Regering besloten eerdergenoemde commissie op te heffen en de onderscheidene categorieën van uitkeringsgerechtigden rechtstreeks in de Wet buitengewoon pensioen op te nemen.

Bij brieven van 15 juli 1977 en 17 augustus 1977, gericht aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (kamerstukken 13 976, nrs. 1 en 2) heeft de toenmalige Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk deze beslissing van de Regering kenbaar gemaakt.

In verband hiermede is met ingang van 1 januari 1978 in artikel 1, tweede lid, van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1977, 493) de bepaling opgenomen, dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën van personen worden aangewezen op wie de wet van overeenkomstige toepassing zal zijn.

In het onderhavige ontwerp-besluit zijn deze categorieën nader omschreven. Bij deze omschrijving is aansluiting gezocht bij de in de loop der jaren door de Adviescommissie Bijzondere Uitkeringen en de Ministers van Maatschappelijk Werk en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk gevolgde gedragslijn inzake het toekennen van uitkeringen op de voet van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945.

Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat aan de uitvoering van dit besluit geen meer-kosten zijn verbonden omdat het in casu gaat om een continuering van de gedragslijn, zoals die vóór 1 januari 1978 werd gevolgd.

Artikelen

Artikel 2

In het eerste lid van dit artikel zijn opgenomen de Nederlanders die in het buitenland verzet hebben gepleegd. Tot deze categorie van personen behoren onder meer degenen, die door de bezettende macht van Nederland zijn tewerkgesteld en die tijdens deze tewerkstelling sabotagehandelingen of andere daden hebben verricht, welke tot doel hadden de vijand schade te berokkenen.

Het is evident dat bij de beoordeling van dergelijke handelingen dezelfde maatstaven dienen te worden aangelegd als bij de beantwoording van de vraag of soortgelijke binnen Nederland verrichte handelingen zouden kunnen worden aangemerkt als binnenlands verzet.

De leden 2 en 3 hebben betrekking op personen, die het slachtoffer zijn geworden van verzetshandelingen welke door anderen werden verricht. In het tweede lid is hierbij met name gedacht aan slachtoffers van represaillemaatregelen en van andere daarmede vergelijkbare acties van de vijand.