Nota van toelichting

Het eerste lid van artikel 16 van de wet bepaalt dat voor het uitlenen van publicaties door een bibliotheek aan personen van 18 jaar en ouder een contributie moet worden geheven, dat wil zeggen een vast bedrag, dat moet worden betaald over een bepaalde periode, ongeacht of in die periode ook werkelijk publicaties werden geleend. De betaling van het vaste bedrag (de contributie) geeft recht op het lenen van publicaties. Dit lid legt tevens de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk de plicht op de minimumhoogte van dit bedrag te bepalen. Dit minimum is bij beschikking van 24 juli 1975 (Ned. Staatscourant 31 juli 1975, nr. 145) vastgesteld op f3,50 per tijdvak van 12 maanden en voor houders van een Pas-65 bij beschikking van 12 november 1975 (Ned. Staatscourant van 20 november 1975, nr. 225) of f 1,- per jaar.

Het tweede lid van artikel 16 bepaalt dat geen contributie mag worden geheven wanneer het uitlenen gebeurt aan personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.

Het derde lid biedt de gelegenheid ook regels te stellen met betrekking tot overige vergoedingen.

Daartoe behoren vergoedingen die een bibliotheek in rekening kan brengen wanneer de overeengekomen uitleentermijn wordt overschreden.

De bepaling van de uitleentermijn wordt aan de bibliotheken overgelaten evenals de bepaling van het aantal publicaties dat per keer wordt uitgeleend.

De bibliotheek kan een vergoeding in rekening brengen voor enige andere handelingen die in artikel 4 van de Contributieregeling worden opgesomd ter bestrijding van de voor de bibliotheek hieruit voortvloeiende kosten. De regeling opent overigens daartoe alleen de mogelijkheid en legt het niet als een verplichting op.

De regeling sluit de mogelijkheid uit dat van degene die een publicatie leent per uitlening nog een vergoeding wordt gevraagd naast de bovengenoemde contributie.

Een uitzondering hierop is gemaakt voor de uitlening van uitingen in beeld of geluid.

De bibliotheek kan van ieder, ongeacht de leeftijd, per uitlening van een grammofoonplaat, cassette, bandopname, diaserie, film of nog andere uiting in geluid en/of beeld een vergoeding vragen. Hiermee wordt aangesloten bij de regeling die al geruime tijd hiervoor geldt.

Uit commentaren die zijn gegeven op het ontwerp van deze regeling in het kader van de toepassing van artikel 42 van de wet blijkt dat in de kringen van betrokkenen, zowel uit overheidssfeer als uit het bibliotheekwerk, de mening overheerst dat in de huidige omstandigheden voortzetting van deze mogelijkheid de voorkeur verdient, ondanks bezwaren die ertegen zijn aan te voeren. Het besluit kan uiteraard op dit punt worden gewijzigd indien andere omstandigheden of opvattingen daartoe aanleiding geven. Een tijdelijk karakter geven aan de regeling, zoals van verschillende zijden is voorgesteld, is derhalve niet nodig.

Van de zijde van het bibliotheekwerk werd ook het voorstel gedaan in de regeling een als volgt luidend artikel op te nemen: «Gebruikers ingeschreven bij een openbare bibliotheek, kunnen voor de duur van de geldigheid van hun lezerskaart zonder betaling gebruik maken van iedere andere openbare bibliotheek». Bij overweging van dit voorstel moest ik vaststellen dat opneming in het besluit van een artikel van deze aard in strijd zou zijn met het bepaalde in artikel 16 van de wet. Daarin wordt immers voorgeschreven dat voor het uitlenen van publicaties aan personen van 18 jaar en ouder door de bibliotheek altijd een contributie moet worden geheven, ongeacht of de desbetreffende persoon aan een andere bibliotheek reeds contributie heeft betaald. Ik heb dit voorstel derhalve niet overgenomen.

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk J. G. Kraaijeveld-Wouters