dit algemene belang zou mogen worden getolereerd slechts dan voor nadere overweging in aanmerking kan komen, indien ten behoeve van de verwijdering van het afvalwater uit verzoeksters bedrijf alternatieve mogelijkheden, welke voor het milieu niet, althans minder nadelig zijn, zouden ontbreken en technisch en/of economisch evenmin te verwezenlijken zouden zijn; dat de verzoekster ernaar streeft de vervuilingswaarde van het in de bedrijfsprocessen vrijkomende afvalwater steeds verder in te perken door middel van - onder meer - recycling; dat, ofschoon zodoende gunstige resultaten zijn bereikt en nog mogen worden verwacht, niettemin een hoeveelheid afvalwater met restvervuiling blijft bestaan, welke een stijgende tendens te zien zal geven naarmate de fabricage van produkten toeneemt; dat, ten einde vloeibare afval op technische en aanvaardbare wijze te verwerken complementaire voorzieningen niet achterwege kunnen blijven; dat daartoe voor de verzoekster aansluiting op of afvoer naar een biologische rioolzuiveringsinstallatie als de meest voor de hand liggende oplossing moet worden beschouwd; dat een dergelijke installatie, welke in staat is om jaarlijkse hoeveelheden ad 50 000 m 3 , oplopend naar 250 000 m 3 , van het onderwerpelijke afvalwater, neerkomend op gemiddeld 22 500 inwonerequivalenten op COD (Chemical Oxygen Demand)-basis, te ontvangen en te verwerken, in het Gooi niet aanwezig is, noch in de eerstkomende jaren gerealiseerd zal kunnen zijn; dat afvoer van dit afvalwater naar een zodanige installatie in verder verwijderde omgeving onoverkomelijke bedrijfseconomische repercussies voor de verzoekster zou teweeg brengen; dat dit hun college (gedeputeerde staten) is gebleken met name wat betreft afvoer naar de in het zuidoostelijke deel van Amsterdam bestaande rioolzuiveringsinstallatie, van welke mogelijkheid - wat daarvan overigens ook zij - de transportkosten prohibitief voor de verzoekster zijn te achten; dat de verzoekster zich jegens hun college (gedeputeerde staten) bereid heeft verklaard al het uit de verschillende bedrijfsprocessen vrijkomende en overige afvalwater te gaan verwerken in een zelf bij haar onderneming te stichten biologische zuiveringsinstallatie, welke, mits van overheidswege de daartoe nodige toestemmingen tijdig worden verkregen, binnen drie jaren operationeel kan zijn; dat de redelijkheid gebiedt aan de verzoekster gedurende die tijd de gelegenheid te geven om over te schakelen op deze technische methode van afvalwaterzuivering, zulks met geen, althans zo min mogelijk verstoring van haar bedrijfsvoering doch overigens onder een aantal stringente voorwaarden; dat het vorenstaande impliceert, dat de beide verzoeken A en B voor tijdelijke inwilliging in aanmerking komen, nochtans met dien verstande, dat, aangezien de constructie van de onder B gevraagde injectieput meer garanties biedt voor lekvrije exploitatie dan de onder A bedoelde injectieput, in plaats van de laatste zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen één jaar de onder B verzochte injectieput moet zijn gesteld met gelijktijdige afsluiting van de onder A vermelde put; dat de bezwaren, vermeld onder 1,2, 3, 4, 6, 7,14,17,19, 20, 21 en 22, verband houden met mogelijke gevolgen als gevaar, schade of hinder, ter wering waarvan de onderwerpelijke verordening niet in het leven is geroepen; dat overigens zij opgemerkt, dat het blijkens hun college (gedeputeerde staten) ten dienste staande geologische, geohydrologische en verbreidingsgegevens uitgesloten moet worden geacht, dat het geïnjecteerde afvalwater ooit in de voor drinkwaterwinning van belang zijnde of wordende grondlagen zal penetreren; dat aan de bezwaren, vermeld onder 5,15,16,18 en 23, door na te nemen besluiten en de daaraan te verbinden voorwaarden redelijkerwijs in voldoende mate kan worden tegemoet gekomen; dat, wat ervan de bezwaren, vermeld onder 8 tot en met 13 overigens ook zij, voor de toepassing van de onderwerpelijke verordening het feit voldoende is, dat het bedrijfsafvalwater van de Naamloze Vennootschap Chemische Fabriek «Naarden», thans Naarden International Holland B.V. verontreiniging van bodem en grondwater veroorzaakt; dat naar aanleiding van het bezwaar, vermeld onder 24, wordt opgemerkt, dat Provinciale Staten van Noord-Holland het - als gevolg van het uitblijven van een landelijke wetgeving - enkele jaren geleden reeds noodzakelijk hebben geoordeeld een pro-