met de richting, de vakken, in artikel 2 der Wet vermeld onder a tot en met h, j, k en r. Aan het leerplan kan voorts het vak, genoemd in artikel 2 der Wet, onder w, worden toegevoegd. 2. Het leerplan van de afdeling voor voortgezet buitengewoon onderwijs en dat van de school voor voortgezet buitengewoon onderwijs omvat behalve de in het eerste lid genoemde vakken, ten minste twee der vakken, genoemd in artikel 2 der Wet onder I tot en met p. Daaraan kunnen één of meer van de andere vakken, vermeld in het tweede lid van voornoemd artikel, worden toegevoegd.

Artikel 57

Tot de afdeling voor voortgezet buitengewoon onderwijs en tot de school voor voortgezet buitengewoon onderwijs kunnen mede slechtzienden worden toegelaten.

Artikel 58

De commissie, bedoeld in artikel 7, tweede lid, bestaat ten minste uit het hoofd van de school, tot welke toelating wordt verlangd, een medicus, die met het onderzoek van blinde en slechtziende kinderen vertrouwd is, alsmede een academisch gevormd psycholoog, die met het psychologisch onderzoek van kinderen vertrouwd is, dan wel een academisch gevormd en psychodiagnostisch geschoold opvoedkundige.

Artikel 59

Geen kind wordt tot de afdeling voor voortgezet buitengewoon onderwijs toegelaten, dan na aan een onderzoek te zijn onderworpen door de commissie, bedoeld in artikel 58. Artikel 7, derde en achtste lid, is van toepassing.

Artikel 60

1. De rijksbijdrage wordt niet verleend voor scholen voor elementair buitengewoon onderwijs, waarvan de kernafdeling minder leerlingen telt dan twintig. 2. In de kosten van een afdeling voor zeer jeugdigen, voor voortgezet buitengewoon onderwijs, voor slechtzienden en voor zeer jeugdige slechtzienden wordt geen rijksbijdrage verleend, indien het aantal leerlingen van de afdeling minder bedraagt dan zeven. 3. De rijksbijdrage wordt niet verleend voor scholen voor voortgezet buitengewoon onderwijs, waarvan het aantal leerlingen minder beloopt dan tweeëndertig.

Artikel 61

1. Aan de kernafdeling van de school voor elementair buitengewoon onderwijs wordt naast het hoofd één onderwijzer verbonden, indien het aantal leerlingen ten minste dertien bedraagt. Voor elk twaalftal leerlingen boven de dertien wordt aan die afdeling een onderwijzer meer verbonden. 2. Indien het aantal leerlingen van een afdeling voor zeer jeugdigen, van een afdeling voor slechtzienden en van een afdeling voor zeer jeugdige slechtzienden twaalf of minder bedraagt, wordt daaraan één onderwijzer verbonden. Indien het aantal leerlingen van een dergelijke afdeling ten minste dertien bedraagt, worden daaraan twee onderwijzers verbonden. Voor elk twaalftal leerlingen boven de dertien wordt aan een dergelijke afdeling een onderwijzer meer verbonden. 3. Indien het aantal leerlingen van een afdeling voor voortgezet buitengewoon onderwijs tien of minder bedraagt, wordt daaraan één onderwijzer verbonden. Indien het aantal leerlingen van die afdeling ten minste elf be-