de wijze waarop de keuring geschiedt, worden in de Nederlandse Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 9f

1. Er is een Raad voor de Periodieke Veiligheidskeuringen Voertuigen, welke Onze Minister op verzoek dan wel uit eigen beweging advies geeft over zaken betreffende de ingevolge artikel 9a, eerste lid, te verrichten keuringen van motorrijtuigen, aanhangwagens en opleggers. 2. De Raad bestaat uit: a. vertegenwoordigers van door Onze Minister aan te wijzen organisaties, waaronder in ieder geval organisaties werkzaam op het terrein van verkeer of vervoer; b. deskundigen op het gebied van keuringen en voertuigtechniek. 3. De voorzitter en de leden van de Raad worden door Onze Minister benoemd, geschorst en ontslagen. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld omtrent de samenstelling, benoeming, taak en werkwijze van de Raad.

Artikel 9g

1. Onze Minister verleent, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuurte stellen regelen, op aanvraag aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon een erkenning, waardoor deze gerechtigd is voor motorrijtuigen, aanhangwagens en opleggers, waarvoor artikel 9a, eerste lid, geldt, keuringsbewijzen af te geven en de daarbij behorende keuringstekens aan te brengen, indien deze voertuigen bij een keuring, verricht met inachtneming van regelen welke worden gesteld door Onze Minister of voorzover deze betrekking hebben op de controle op de keuringseisen, bedoeld in artikel 9e, tweede lid onder b en c door Onze Minister en Onze Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne tezamen, hebben beantwoord aan de keuringseisen. Het tweede tot en met het vijfde lid van artikel 9e is van overeenkomstige toepassing. 2. Tot de in het eerste lid bedoelde natuurlijke personen of rechtspersonen behoren in ieder geval de exploitanten van auto- en motorfietsbedrijven, die onderhoud verrichten aan motorrijtuigen. 3. Tot de in het eerste lid bedoelde natuurlijke personen of rechtspersonen behoren in ieder geval degenen die een keuringsdienst of een onderhoudsdienst voor het eigen wagenpark exploiteren met dien verstande, dat de in het eerste lid bedoelde erkenning uitsluitend geldt voor de eigen, niet voor verhuur bestemde, voertuigen. 4. Een erkenning geldt voor motorrijtuigen, aanhangwagens en opleggers, welke behoren tot een in de erkenning aangewezen groep, en kan gelden voor bepaalde of voor onbepaalde tijd. De in de eerste volzin bedoelde aanwijzing kan geen betrekking hebben op de leeftijd of het merk van motorrijtuigen, aanhangwagens en opleggers. 5. Bij de indiening van een aanvraag om erkenning dient een door Onze Minister bij in de de Nederlandse Staatscourant bekend te maken besluit vastge steld bedrag ter vergoeding van de kosten van behandeling van de aanvraag te worden voldaan. Indien dit bedrag niet wordt voldaan, kan de aanvraag buiten beschouwing worden gelaten. 6. Onze Minister kan aan een te verlenen of reeds verleende erkenning voorschriften verbinden. Deze kunnen te allen tijde worden gewijzigd. 7. Onze Minister stelt degene, die de erkenning heeft aangevraagd, schriftelijk van de beschikking tot verlening of tot afwijzing in kennis. Een beschikking tot afwijzing is met redenen omkleed. 8. Degene, aan wie een erkenning is verleend, is gehouden tot vergoeding van de kosten van het toezicht op de naleving van de aan een erkenning