3. In bijzondere gevallen kan de voorzitter bepalen, dat bij de toepassing van de vorige leden wordt afgeweken van het aantal en de duur van de zittingen bedoeld in artikel 11, alsmede dat een of meer vakken die een staatsexamen omvat, mondeling worden afgenomen en dat een deelstaatsexamen mondeling wordt afgenomen.

Artikel 22

1. Indien een kandidaat zich ten aanzien van de examens, bedoeld in artikel 13, eerste lid, aan enig bedrog heeft schuldig gemaakt en dit voor of tijdens deze examens wordt ontdekt ontzegt de voorzitter hem de deelneming of de verdere deelneming hieraan. Indien een kandidaat in enig ander opzicht in strijd met de voorschriften heeft gehandeld, kan de voorzitter hem de deelneming of de verdere deelneming aan de examens, bedoeld in artikel 13, eerste lid, ontzeggen. 2. Indien het bedrog eerst na afloop van de examens, bedoeld in artikel 13, eerste lid, wordt ontdekt, onthoudt de voorzitter de kandidaat het diploma, bedoeld in artikel 39, eerste lid, of het certificaat, bedoeld in artikel 38. Indien een andere onregelmatigheid eerst na afloop van deze examens wordt ontdekt kan de voorzitter de kandidaat het diploma, bedoeld in artikel 39, eerste lid of het certificaat, bedoeld in artikel 38, onthouden. 3. In de gevallen, bedoeld in artikel 15, stelt de rector of directeur de voorzitter van een door de kandidaat gepleegd bedrog of andere onregelmatigheid terstond in kennis.

Artikel 23

Indien twijfel is gerezen omtrent de juistheid van de uitslag van het mondeling examen in enig vak of onderdeel van een vak, kan de voorzitter een nieuw examen in dat vak of onderdeel opleggen.

HOOFDSTUK IV. UITSLAG, HEREXAMEN EN UITREIKING DIPLOMA'S EN CERTIFICATEN

Paragraaf 1 De beoordeling

Artikel 24

De beoordeling van de kandidaat wordt voor ieder vak uitgedrukt met behulp van de getallen 1 t/m 10, waaraan de volgende betekenis toekomt:

1 = zeer slecht 2 = slecht 3 = zeer onvoldoende 4 = onvoldoende 5 = bijna voldoende 6 = voldoende 7 = ruim voldoende 8 = goed 9 = zeer goed 10 = uitmuntend

Artikel 25

1. Zowel voor het schriftelijk examen als voor het mondeling examen in een vak wordt telkens één cijfer vastgesteld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de schaal van de getallen, genoemd in artikel 24, met de daartussen liggende getallen met één decimaal.