Artikel I, onderdeel B

Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder b, van de Handelsregisterwet behoeven ondernemingen, waarin uitsluitend landbouw of visserij wordt uitgeoefend, slechts in het handelsregister ingeschreven te worden, indien zij door een rechtspersoon of vennootschap worden gedreven. Ook in dat geval nemen de landbouwondernemingen, wat betreft hun jaarlijkse handelsregisterbijdrage aan de Kamers van Koophandel en Fabrieken, een uitzonderingspositie in. In artikel 6, eerste lid, juncto de artikelen 3 en 8, eerste lid, van het besluit van 1968 wordt namelijk bepaald, dat ondernemingen, waarin uitsluitend landbouw wordt uitgeoefend en die aan een rechtspersoon of vennootschap behoren, worden ondergebracht in de groep ondernemingen, die het op één na laagste bedrag voor het handelsregister bijdragen. De reden daarvan is, dat de grond en andere bedrijfsmiddelen in het landbouwbedrijf veelal een grote waarde vertegenwoordigen, doch de ondernemers in de landbouw slechts in geringe mate aan het economisch verkeer deelnemen.

Deze uitzondering geldt niet voor rechtspersonen en vennootschappen onder firma, die het visserijbedrijf uitoefenen. De reden hiervan is, dat deze rechtsvormen zich tot voor enige jaren vrijwel uitsluitend voordeden bij de naar verhouding grote ondernemingen (rederijen) in de haringvisserij, die veelal tevens handel in vis dreven en dus we/veelvuldig aan het economisch verkeer deelnamen. De laatste jaren zijn echter vele kleine ondernemers in de visserij ertoe overgegaan hun bedrijf in de vorm van een besloten vennootschap uit te oefenen. Hierdoor ontstond de verplichting tot inschrijving van deze ondernemingen in het handelsregister. De Stichting van de Nederlandse Visserij heeft erop gewezen, dat deze - evenals de zeer grote meerderheid van de Nederlandse visserij-ondernemingen die niet in de vorm van een rechtspersoon of vennootschap worden gedreven - hun deelname aan het economisch verkeer beperken tot het aanvoeren van hun produkten op een visafslag of het verkopen van hun vangst aan een handelaar, met wie zij een vaste relatie hebben. Zij nemen daarom niet in grotere mate deel aan het economisch verkeer dan de tot inschrijving verplichte landbouwondernemingen. Bovendien zijn, evenals in de landbouw, in hun bedrijfsmiddelen, met name hun schepen, aanzienlijke bedragen geïnvesteerd, zodat zij volgens de normale maatstaf in een hoge tariefgroep vallen. Het komt daarom thans juist voor hen op gelijke wijze als inschrijvingsplichtige landbouwondernemingen te behandelen door hen in dezelfde speciale tariefgroep (III) onder te brengen. Hiertoe strekt de voorgestelde wijziging van artikel 6, eerste lid.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Th. M. Hazekamp