of contribuanten op een democratisch aanvaardbare wijze invloed op hun beleid kunnen uitoefenen».

J

Aan artikel 13 wordt een nieuw derde lid toegevoegd, dat wordt gelezen: «3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt aan omroeporganisaties geen zendtijd toegewezen dan nadat zij gedurende het jaar, bedoeld in artikel 28, als aspirant-omroeporganisatie een volledig programma als bedoeld in artikel 35, tweede lid, hebben uitgezonden en ten genoegen van Onze minister hebben aangetoond dat dit programma zowel voor wat betreft de keuze van programma-onderdelen en van de onderwerpen daarin als de strekking ervan in zodanige mate afwijkt van de in dezelfde periode door de omroeporganisaties die zendtijd hebben verkregen uitgezonden programma's, dat het de verscheidenheid in de omroep vergroot».

K

Aan artikel 14 wordt een nieuw derde lid toegevoegd, dat wordt gelezen: «3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt aan aspirant-omroeporganisaties slechts zendtijd toegewezen indien zij zich de uitzending ten doel stellen van een programma dat zowel voor wat betreft de keuze van programma-onderdelen en van de onderwerpen daarin als de strekking ervan in zodanige mate afwijkt van de door de omroeporganisaties die zendtijd hebben verkregen uitgezonden programma's, dat het de verscheidenheid in de omroep vergroot.»

L

Artikel 19, onder leen 2e, wordt gelezen:

«1e. Zij moeten rechtspersonen zijn met volledige rechtsbevoegdheid.

2e. Zij moeten ten genoegen van Onze minister aantonen, dat zij niet gericht zijn op het maken van winst, voorzover deze niet voor de vervulling van de omroeptaak bestemd is, of dienstbaar zijn aan het maken van winst door derden.»

M

Artikel 19, onder 4e, wordt gelezen:

«4e. Zij moeten voldoende representatief zijn voor een belangrijke maatschappelijke, culturele of godsdienstige dan wel geestelijke stroming in het volk om gebruik van de radio of de televisie te rechtvaardigen».

N

Artikel 21 wordt gelezen:

«Onze minister kan zendtijd toewijzen aan regionale omroepinstellingen.»

O

Artikel 26 wordt gelezen: «1. De wijze waarop aanvragen tot toewijzing van zendtijd worden ingediend, de termijn waarbinnen beslissingen daarop worden genomen en de termijn waarbinnen beslissingen inzake toewijzing of intrekking van zendtijd in werking treden, worden bij algemene maatregel van bestuur geregeld. 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de termijn waarbinnen instellingen waarvan de zendtijdtoewijzing is vervallen of ingetrokken op grond van het bepaalde in artikel 33, geen aanvraag tot toewijzing van zendtijd kunnen indienen, alsmede omtrent de periode van het jaar waarin aanvragen tot toewijzing van zendtijd kunnen worden ingediend.