2. Onze Minister van Defensie doet een onderzoek instellen naar de vraag of de bezwaren zijn aan te merken als ernstige gewetensbezwaren. Onze Minister van Defensie kan het inwinnen van een advies achterwege laten, indien het een hernieuwd verzoek betreft.

C

Aan artikel 4 wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:

3. De schorsing van de strafvervolging, bedoeld in het tweede lid, vindt in ieder geval plaats, zodra het onderzoek als bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt ingesteld.

D

Artikel 5 wordt als volgt gelezen:

Artikel 5

1. Het in artikel 3, tweede lid, bedoelde onderzoek wordt met toepassing van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen verricht door een lid van de commissie, bedoeld in artikel 6. 2. Het lid van de commissie brengt schriftelijk advies uit aan Onze Minister van Defensie, nadat de verzoeker in de gelegenheid is gesteld door hem te worden gehoord. 3. Het gestelde in artikel 6, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door een lid van de commissie.

E

Artikel 6 wordt als volgt gelezen:

Artikel 6

1. Indien Onze Minister van Defensie na ontvangst van het advies bedoeld in artikel 5, tweede lid, niet besluit tot erkenning van de bezwaren als ernstige gewetensbezwaren, doet hij een nader onderzoek instellen door een commissie. De leden van deze commissie worden door Ons benoemd en ontslagen. 2. Onze Minister van Defensie deelt de beslissing, dat een onderzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingesteld, schriftelijk aan verzoeker mede. De kennisgeving wordt per aangetekende brief toegezonden aan verzoeker. Binnen twee maanden na de dag waarop de kennisgeving aan de verzoeker is verzonden, kan deze een schriftelijke omschrijving van zijn bezwaren aan Onze Minister van Defensie zenden. Zodra die schriftelijke toelichting is ontvangen of na afloop van deze termijn dan wel in geval dat die termijn op verzoek van de verzoeker met ten hoogste eenzelfde termijn is verlengd, na afloop van die verlengde termijn, wordt de verzoeker door of namens de voorzitter van de commissie opgeroepen om door de commissie te worden gehoord. 3. De commissie houdt zitting met ten minste drie leden, van wie een als fungerend voorzitter de leiding van het onderzoek ter zitting heeft. 4. De verzoeker kan zich ter zitting doen vergezellen door een vertrouwensman. Deze krijgt van de fungerende voorzitter gelegenheid om de bezwaren toe te lichten. 5. De fungerende voorzitter kan op aanvraag van de verzoeker ook andere personen toelaten tot het bijwonen van de zitting gedurende het onderzoek. Zij kunnen alleen met toestemming of op uitnodiging van de fungerende voorzitter inlichtingen omtrent de verzoeker verschaffen. Zij verlaten de zitting, ook tijdens het onderzoek, op aanwijzing van de fungerende voorzitter.