3. De bepaling dat het bezit van een geldige verklaring dat betrokkene niet lijdende is aan tuberculose van de ademhalingsorganen, een voorwaarde is voor toelating tot de school, is komen te vervallen. Deze bepaling wordt overbodig geacht, omdat in de Wet bescherming leerlingen tegen besmettingsgevaar (Stb. 1953, 349) reeds een dergelijke bepaling is opgenomen. 4. In de onderhavige hoofdstukken is een nieuw artikel (l-)B6 opgenomen betreffende de geldigheidsduur ^an de verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (Stb. 1955, 367). De artikelen 33, eerste lid onder a, van de W.V.O. en 22, eerste lid, onder a, van de W.L.W. noemen het bezit van een dergelijke verklaring als één der voorwaarden voor benoeming, zonder een termijn voor de geldigheidsduur daarvan aan te geven. In verband met de invoering van het onderhavige nieuwe artikel is de titel van de betreffende hoofdstukken aangepast. 5. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om aan het hoofdstuk een slotbepaling toe te voegen. 6. Mede in verband met de voorafgaande wijzigingen van materiële aard zijn redactionele wijzigingen aangebracht in de artikelen (l-)B1, (l-)B4 en (l-)B5.

B. Wijziging van de hoofdstukken l-F en F

Met de wijziging van de hoofdstukken l-F en F van respectievelijk het Rechtspositiebesluit W.V.O. en het Rechtspositiebesluit W.L.W. worden de genoemde hoofdstukken in overeenstemming gebracht met de regeling vervat in het Rechtspositiebesluit K.O./L.O. alsmede met de wijzigingen die in 1971 zijn aangebracht in de ter zake voor het Rijkspersoneel geldende regelingen (Stb. 1971,597) en die sindsdien ook voor het onderwijspersoneel hebben gegolden.

Gelet op de vele wijzigingen zijn de betreffende hoofdstukken in bijgaand besluit in hun geheel opgenomen onder de artikelen I, sub B en II, sub AA.

De aangebrachte wijzigingen betreffen het volgende:

1. In artikel (l-)F1, sub a, is uitbreiding gegeven aan het begrip «overledenen»: in verband daarmede is in artikel (l-)F1, sub b het begrip «uitkeringsbasis» uitgebreid. Samenhangend met de uitbreiding van het begrip «overledene» is in artikel (l-)F3, sub 2, aangegeven wie de uitkerende instantie is. 2. In artikel (l-)F2 is het begrip nabestaanden aangepast aan de betreffende begrippen uit titel I van het nieuwe burgerlijk wetboek. 3. Nieuw zijn de anticumulatiebepalingen in artikel (l-)F5, sub 1 en 3. Deze bepalingen zijn opgenomen in verband met een eventuele samenloop van een uitkering op grond van dit hoofdstuk met uitkering(en) uit andere hoofde ter zake van overlijden. 4. De regeling van artikel (l-)F6 is opgenomen conform de ter zake van uitkering bij overlijden geldende regels in het ARAR. 5. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt een slotbepaling toe te voegen.

C. Wijziging hoofdstuk C van het Rechtspositiebesluit W.L.W.

Met de wijziging van hoofdstuk C van het Rechtspositiebesluit W.L.W. wordt dit hoofdstuk in overeenstemming gebracht met het Rechtspositiebesluit W.V.O., zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 17 juni 1977, Stb. 399.

De wijzigingen betreffen:

a. wijzigingen die verband houden met aanpassing aan het Algemeen Rijksambtenarenreglement.