Artikel 11

1. Gerekend van 1 januari 1978 worden de aanpassingstoeslag en de maandelijkse bijzondere uitkering op de per die datum lopende pensioenen zodanig aangepast, dat de ingevolge artikel 31 van de Aanpassingsregeling pensioenen 1977 verhoogde pensioenuitkering nader wordt verhoogd met 1,31%, met dien verstande, dat voor een naar de voor het verkrijgen van maximum pensioen vereiste diensttijd berekend a. eigen pensioen, onderscheidenlijk weduwenpensioen, behoudens het bepaalde onder b., de verhoging minstens f 17,75 onderscheidenlijkf 12,68 per maand bedraagt; b. eigen pensioen, onderscheidenlijk weduwenpensioen, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, sub b, van de Aanpassingsregeling pensioenen 1976 de maandelijkse verhoging minstens gelijk is aan het bedrag, dat gevonden wordt door f 25,35 te vermenigvuldigen met de in dat artikel genoemde breuk, onderscheidenlijk 5/7 van dit bedrag. 2. Indien een pensioen, als bedoeld in het vorige lid, berekend is of wordt naar een kortere dan de daarbedoelde diensttijd, vindt het in dat lid bepaalde overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat de daarin genoemde bedragen worden verminderd overeenkomstig de verhouding tussen de voor berekening van het pensioen medegetelde diensttijd en de voor het verkrijgen van maximum pensioen vereiste diensttijd. 3. Indien een wezenpensioen een weduwenpensioen ten grondslag heeft, waarop een aanpassingstoeslag en een maandelijkse bijzondere uitkering zijn of zouden zijn verleend, die ingevolge het bepaalde in de twee vorige leden zijn of zouden zijn aangepast, worden de aanpassingstoeslag en de maandelijkse bijzondere uitkering op het wezenpensioen zodanig aangepast, dat de pensioenuitkering wordt verhoogd evenredig aan de verhoging van de pensioenuitkering van het weduwenpensioen, met dien verstande, dat het gezamenlijk bedrag aan verhoging van de pensioenuitkering van het weduwen- en wezenpensioen of van het wezenpensioen het bedrag van de verhoging, die de pensioenuitkering van het eigen pensioen, waarvan die pensioenen zijn of moeten worden geacht te zijn afgeleid, krachtens het bepaalde in het eerste of tweede lid zou hebben ondergaan, niette boven gaat. 4. De aanpassingstoeslag en de maandelijkse bijzondere uitkering op een pensioen, toe te kennen per 1 januari 1978 of later, worden na toepassing van het gestelde in de Aanpassingsregeling pensioenen 1977-111 nader aangepast overeenkomstig het bepaalde in de vorige leden.

HOOFDSTUK V

Artikel 12

1. Met ingang van 1 januari 1978 worden de in de, in de voorgaande artikelen 1,4 en 6 genoemde, pensioenwetten voorkomende bedragen, zoals vastgesteld bij artikel 32 van de Aanpassingsregeling pensioenen 1977, gewijzigd in onderscheidenlijk: f 29 860,-, f 16 334,-, f 20 850,-, f328,-, f 127 268,-, f 90 906,-, f 36 364,- en f 18182,-. 2. De uitkeringen, bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, worden met ingang van 1 januari 1978 nader verhoogd met 1,31%.

Artikel 13

Dit besluit, dat kan worden aangehaald als «Aanpassingsregeling pensioenen 1978-1», treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.