met beperkt éénrichtingsverkeer aan de linkerzijde kan worden toegestaan. Uiteraard dienen de bestuurders die hun voertuigen op die wegen aan de linkerzijde tot stilstand willen brengen zulks met de nodige omzichtigheid te doen. Het bepaalde in artikel 16 verplicht hen ook daartoe. Indien de verkeersomstandigheden het links parkeren echter minder gewenst maken, bestaat de mogelijkheid dit tegen te gaan door voor die zijde van de rijbaan een parkeerverbod vastte stellen.

Artikel III, onder G

Bij zijn arrest van 28 juni 1977 (V.R. 1978, 59; N.J. 1978,404) besliste de Hoge Raad dat het bestuurders is toegestaan hun voertuigen tot stilstand te brengen langs fietsstroken als bedoeld in het eerste lid van artikel 128. Volgens de Hoge Raad maken voornoemde fietsstroken geen deel uit van de rijbaan, zodat de bestuurder, die zijn voertuig langs een dergelijke fietsstrook parkeert, handelt in overeenstemming met het in artikel 80, eerste lid, vervatte voorschrift dat bestuurders hun voertuig aan de uiterste rechterzijde van de rijbaan tot stilstand moeten brengen.

Gelet op het arrest mag worden aangenomen dat naar het oordeel van de Hoge Raad het parkeren langs fietsstroken als bedoeld in het tweede lid van artikel 128 eveneens is toegelaten.

De verkeersveiligheid eist echter dat stilstaan en parkeren langs deze stroken worden verboden. Het is immers wenselijk dat voertuigen op wegen waar stoppen of parkeren is geoorloofd uiterst rechts op het voor het rijverkeer bestemde gedeelte tot stilstand worden gebracht. Op grond hiervan is aan het tweede lid van artikel 81 een nieuw onderdeel j toegevoegd, inhoudende-in samenhang met de aanhef van dit lid - een verbod om voertuigen langs een fietsstrook op de rijbaan tot stilstand te brengen. Uiteraard is het wel toegestaan voertuigen tot stilstand te brengen op naast (door onderbroken strepen van de rijbaan afgescheiden) fietsstroken aanwezige parkeerstroken en bushalteplaatsen, met dien verstande dat met betrekking tot de bushalteplaatsen het gestelde in onderdeel f van het tweede lid van artikel 81 in acht moet worden genomen. In verband met het vorenstaande is het verbod om voertuigen tot stilstand te brengen langs fietsstroken beperkt tot het tot stilstand brengen op de rijbaan.

Ondergetekende acht voorts een uitdrukkelijk verbod gewenst om voertuigen tot stilstand te brengen opfietsstroken.

Voor wat betreft fietsstroken die door een doorgetrokken streep van de rijbaan zijn afgescheiden ligt een verbod om voertuigen op die stroken tot stilstand te brengen indirect besloten in artikel 128, eerste lid, RVV, op grond van welke bepaling het voor bestuurders, niet zijnde fietsers en bromfietsers, verboden is om die fietsstroken te volgen. Men moet immers aannemen dat een voertuig dat staat geparkeerd op een door een doorgetrokken streep van de rijbaan afgescheiden fietsstrook, die strook heeft gevolgd vóórdat het tot stilstand werd gebracht. Aangezien artikel 128, eerste lid, formeel echter slechts verbiedt het volgen van door een doorgetrokken streep van de rijbaan afgescheiden fietsstroken, verdient het de voorkeur het ongewenste tot stilstand brengen op die stroken uitdrukkelijk te verbieden. Zodanig uitdrukkelijk verbod sluit ook aan bij het in artikel 81, tweede lid onder a, vervatte uitdrukkelijke verbod om voertuigen tot stilstand te brengen op fietspaden.

Met betrekking tot het tot stilstand brengen van voertuigen opfietsstroken die van de rijbaan zijn afgescheiden door een onderbroken streep kent het RVV geen (absoluut) verbod. Artikel 128 houdt slechts een verbod in voor andere bestuurders dan fietsers en bromfietsers om bij het volgen v an die fietsstroken fietsers en bromfietsers te hinderen. Slechts zou tegen voertuigen die staan geparkeerd op bedoelde fietsstroken, kunnen worden opgetreden op grond van het bepaalde in artikel 81, eerste lid, RVV welke bepaling in het algemeen hinderlijk of gevaarlijk parkeren verbiedt. Aangezien een