a. het gebruik, aan boord van schepen van andere landen, van datgene, wat het voorwerp van zijn octrooi uitmaakt, in het schip zelve, in de machines, het scheepswant, de tuigage en andere bijbehorende zaken, wanneer die schepen tijdelijk of bij toeval in de wateren van het Koninkrijk verblijven, onder voorbehoud dat bedoeld gebruik uitsluitend zal zijn ten behoeve van het schip; b. het gebruik van datgene, wat het voorwerp van zijn octrooi uitmaakt, in de constructie of werking van voor de voortbeweging in de lucht of te land dienende machines van andere landen, of van het toebehoren der machines, wanneer deze tijdelijk of bij toeval in het Koninkrijk verblijven; c. handelingen vermeld in artikel 27 van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerlijke luchtvaart (Stb. 1947, H 165), mits deze handelingen betrekking hebben op een luchtvaartuig van een onder c van dat artikel bedoelde andere staat dan het Koninkrijk; d. hettentoonstellen van voortbrengselen uit het buitenland, die zich te dien einde tijdelijk in het Koninkrijk bevinden, alsmede daarmede rechtstreeks verband houdende handelingen. Artikel 32. 1. Hij, die datgene waarvoor door een ander octrooi is gevraagd, binnen het Koninkrijk of, indien het een Europees octrooi betreft, in Nederland reeds in of voor zijn bedrijf vervaardigde of toepaste of aan zijn voornemen tot zodanige vervaardiging of toepassing een begin van uitvoering had gegeven op de dag van indiening van die aanvrage of, indien de aanvrager een recht van voorrang geniet ingevolge artikel 7, eerste lid, dan wel ingevolge artikel 87 van het Europees Octrooiverdrag, op de dag van indiening van de aanvrage, waarop het recht van voorrang berust, blijft niettegenstaande het octrooi, als voorgebruiker bevoegd de in artikel 30, eerste lid, bedoelde handelingen te verrichten, tenzij hij zijn wetenschap ontleend heeft aan hetgeen reeds door de octrooiaanvrager vervaardigd of toegepast werd, ofwel aan beschrijvingen, tekeningen of modellen van de octrooiaanvrager. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van dat deel van het aan Nederland of de Nederlandse Antillen grenzende - of, indien het een Europees octrooi betreft, van het aan Nederland grenzende - continentaal plat, waarop het Koninkrijk soevereine rechten heeft, doch uitsluitend voor wat betreft handelingen, gericht op en verricht tijdens het onderzoek naar de aanwezigheid van delfstoffen als in artikel 44bis bedoeld of het winnen daarvan. 3. Binnen de in artikel 25, derde lid, bedoelde termijn of, indien het een Europees octrooi betreft, binnen de in artikel 99, eerste lid, van het Europees Octrooiverdrag bedoelde termijn kan degene, die meent voorgebruiker te zijn, de Octrooiraad verzoeken omtrent de feitelijke handelingen, op grond waarvan hem de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid zou toekomen, een verklaring te verstrekken. Indien de bedoelde handelingen ten genoegen van de Octrooiraad zijn aangetoond, verstrekt de raad hem die verklaring. Hierdoor staan de daarin vermelde feitelijke handelingen vast, tenzij het tegendeel bewezen wordt. Van het verstrekken van zodanige verklaring wordt in de openbare registers van de Octrooiraad aantekening gedaan. 4. Een verzoek tot verkrijging van een verklaring, als in het vorig lid bedoeld, moet met redenen zijn omkleed, duidelijk naam en woonplaats van de verzoeker vermelden en door deze of diens schriftelijk gemachtigde ondertekend zijn. De gemachtigde, die voldoen moet aan de voorwaarden, bij algemene maatregel van bestuur voor de toelating als zodanig te stellen, vertegenwoordigt de verzoeker voor de gehele behandeling van het verzoek behoudens vervanging of herroeping. Indien de verzoeker niet in het Koninkrijk woont, is hij verplicht in Nederland domicilie te kiezen bij een gemachtigde. 5. Het recht in het eerste lid bedoeld gaat alleen met het bedrijf op anderen over.