Artikel 90

1. Burgemeester en wethouders leggen het ingevolge artikel 89, tweede lid, opgestelde programma van maatregelen onverwijld voor aan Onze Minister. Het besluit, houdende de vaststelling van het programma, wordt aan Onze Minister voorgelegd door tussenkomst van gedeputeerde staten. 2. Onze Minister stelt na ontvangst van zodanig programma voor de woningen waarop het betrekking heeft, de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels vast, met dien verstande dat deze waarde, behoudens het bepaalde in het volgende lid, in de gevallen, behorende tot de in artikel 88, eerste lid, onder a, omschreven categorie, 60 dB(A) en in de gevallen, behorende tot één der in het eerste lid van dat artikel, onder b t/m d, omschreven categorieën, 55 dB(A) niet te boven mag gaan. De gelding van een krachtens de vorige volzin vastgestelde waarde kan aan voorwaarden worden gebonden. 3. In bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels kan bij een besluit als bedoeld in het tweede lid voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde: a. in de gevallen, behorende tot de in artikel 88, eerste lid, onder a, omschreven categorie 70 dB(A), b. in de gevallen, behorende tot de in artikel 88, eerste lid, onder b, omschreven categorie, voor woningen in buitenstedelijk gebied 65 dB(A) en voor woningen in stedelijk gebied 70dB(A), c. in de gevallen, behorende tot één der in artikel 88, eerste lid, onder c en d, omschreven categorieën 65 dB(A) niet te boven mag gaan. 4. Het nemen van een besluit als bedoeld in het tweede lid met betrekking tot de in artikel 89, eerste lid, laatste volzin, bedoelde gevallen dient binnen zes maanden na ontvangst van het desbetreffende programma te geschieden. Van een besluit als bedoeld in het tweede lid geeft Onze Minister kennis aan burgemeester en wethouders. 5. Betreft het besluit gevallen, behorende tot één der in artikel 88, eerste lid, onder a en c, omschreven categorieën, dan deelt Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gelijktijdig met de in het vierde lid bedoelde kennisgeving, ten aanzien van elk der betrokken gevallen die naar zijn aanvankelijk oordeel voor toepassing van het zesde lid in aanmerking komen, aan burgemeester en wethouders mede in hoeverre en op welke termijnen hij overweegt aan dat lid terzake toepassing te geven. 6. Te gelegener tijd stelt Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en na overleg met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat ten aanzien van elk der daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen die tot één der in de aanhef van het vijfde lid bedoelde categorieën behoren en waarop zijn in het tweede lid bedoelde besluit betrekking had, maatregelen, strekkende tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels van de betrokken woningen tot de bij bedoeld besluit vastgestelde waarde, alsmede, naar gelang van de hoogte van deze waarde, tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de weg, binnen de woning, vast, waarop hoofdstuk X van toepassing wordt. Hij brengt zijn besluit, houdende de vaststelling van maatregelen, ter kennis van burgemeester en wethouders en van de wegbeheerder of wegaanlegger. 7. Betreft een besluit als bedoeld in het tweede lid gevallen, behorende tot één der in artikel 88, eerste lid, onder b en d, omschreven categorieën, dan stelt Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en na overleg met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat tegelijkertijd ten aanzien van elk der betrokken gevallen maatregelen vast, strekkende tot het beperken van de geluidsbelasting tot de daarvoor bij dat besluit vastgestelde waarde. Hij brengt zijn besluit, houdende de vaststelling van maatregelen, bij aangetekende brief ter kennis van burgemeester en wethouders en van de wegaanlegger.