tikel 9, derde lid, van de Mijnwet 1903 is verleend, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot kosten waarvoor hij zich ziet gesteld dan wel schade die hij lijdt ten gevolge van een besluit, houdende de verlening van een met het oog op het uitbreiden of wijzigen van de inrichting vereiste vergunning, of een besluit, houdende wijziging of aanvulling van een voor de inrichting geldende vergunning, een en ander voor zover het voorwaarden betreft, die daarbij zijn gesteld in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder. 3. Indien een inrichting - of een gedeelte van een inrichting -ten behoeve waarvan een vergunning op grond van de Hinderwet is verleend, naar het oordeel van het in artikel 26, eerste lid, van die wet bedoelde gezag een ontoelaatbare geluidhinder veroorzaakt, waarvoor toepassing van die bepaling redelijkerwijs geen voldoende oplossing kan bieden, kan dat gezag aan degene die de inrichting drijft, wanneer deze door aflegging van een verklaring overeenkomstig artikel 27, derde lid, van die wet bewerkstelligt dat de vergunning - met betrekking tot de gehele inrichting of het betrokken gedeelte daarvan - komt te vervallen, op diens verzoek of ambtshalve een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van de daaruit voortvloeiende kosten of schade, voor zover deze redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te blijven. 4. Ten aanzien van degene die handelingen verricht, waarvoor krachtens artikel 2, tweede lid, onder b, vergunning is verleend, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de kosten waarvoor hij zich ziet gesteld dan wel de schade die hij lijdt ten gevolge van een besluit krachtens artikel 5, zesde lid, onder b, die vergunning betreffende. 5. De schadevergoeding kan worden toegekend hetzij bij het besluit betreffende de inrichting, hetzij bij afzonderlijk besluit en is met redenen omkleed. 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter zake van de bij toepassing van het eerste t/m vierde lid te hanteren maatstaven nadere regels worden gesteld.

§ 2. Kosten van maatregelen in zones rond industrieterreinen in bestaande situaties

Artikel 125

1. Voorzover in de kosten van de maatregelen die in verband met de vaststelling van een bij een industrieterrein behorende zone krachtens of met overeenkomstige toepassing van artikel 53 met het oog op de beperking van de geluidsbelasting van woningen binnen die zone krachtens Afdeling 2 van hoofdstuk V zijn vastgesteld, niet op andere wijze wordt voorzien, komen deze kosten: a. voorzover het maatregelen betreft ten behoeve van op het tijdstip van de vaststelling van de zone al aanwezige of in aanbouw zijnde woningen ten aanzien waarvan Afdeling 2, §4, van hoofdstuk V, van toepassing is: ten laste van het Rijk; b. voorzover het maatregelen betreft ten behoeve van op het tijdstip van de vaststelling van de zone geprojecteerde woningen: ten laste van de exploitanten van de op het industrieterrein op dat tijdstip al gevestigde inrichtingen en de betrokken gemeente, ieder voor de helft, met dien verstande dat het ten laste van de exploitanten van bedoelde inrichtingen komende gedeelte der kosten over hen verdeeld wordt zoveel mogelijk naar evenredigheid van het aandeel der onderscheidene inrichtingen in de geluidproduktie van het industrieterrein op bedoeld tijdstip. 2. Tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden mede gerekend de kosten, voortvloeiende uit het treffen van de krachtens de Woningwet of Afdeling 2 van hoofdstuk V van deze wet vereiste maatregelen met betrekking tot de geluidwering van de gevels van de in dat lid bedoelde woningen. 3. Met betrekking tot gebouwen en andere objecten ten aanzien waarvan bij het in werking treden van hoofdstuk V toepassing is gegeven aan artikel 66, zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing.