2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, welk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. 3. Tenzij door Ons of door het tot aanstelling bevoegd gezag anders is bepaald, wordt de straf opgelegd door het gezag, dat bevoegd is tot aanstelling in het door de ambtenaar beklede ambt.

Artikel 116

Soorten van straffen

1. De disciplinaire straffen, welke kunnen worden opgelegd, zijn: a. schriftelijke berisping; b. buitengewone dienst op andere dagen dan zondag en voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen, zonder beloning of tegen een lagere dan de normale beloning en wel voor ten hoogste 6 uren met een maximum van 3 uren per dag; c. vermindering van het recht op jaarlijkse vakantie met ten hoogste 'h van het aantal dagen, waarop in het desbetreffende kalenderjaar aanspraak bestaat; d. geldboete van ten minste f 1 en ten hoogste f 50; e. gehele of gedeeltelijke inhouding van salaris tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand; f. vermindering van de salarisanciënniteit met ten hoogste twee jaren of, indien aan het door de ambtenaar beklede ambt geen salarisschaal is verbonden, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren; g. het niet medetellen van een verdere diensttijd van ten hoogste vier jaren voor de vaststelling van de salarisanciënniteit; h. uitsluiting voor de tijd van ten hoogste vier jaren van rangsverhoging, welke anders volgens de daarvoor geldende regeling zou zijn verleend; i. terugzetting in rang, al dan niet voor een bepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging; j. verplaatsing, al dan niet met verlening van een tegemoetkoming in mogelijke verplaatsingskosten tot ten hoogste het bedrag, dat in geval van verplaatsing in het belang van de dienst zou kunnen worden verleend krachtens de in artikel 102 bedoelde regelen; k. schorsing voor een bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke inhouding van bezoldiging; l. ontslag. 2. Indien een straf, als bedoeld in het eerste lid onder g„ h. of i. is opgelegd, kan -zo het verdere gedrag van de ambtenaar naar het oordeel van het tot oplegging van de straf bevoegd gezag daartoe aanleiding heeft gegeven -zijn positie met ingang van een bepaald tijdstip geheel of gedeeltelijk in overeenstemming worden gebracht met de positie, zoals deze zonder strafoplegging zou zijn geweest. 3. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel gestelde bijzondere voorwaarden. 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder salaris, onderscheidenlijk bezoldiging verstaan het salaris, onderscheidenlijk de bezoldiging in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948.

Artikel 117

Gelegenheid tot verantwoording

1. Geen straf wordt opgelegd, dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich binnen 6 maal 24 uur te verantwoorden. Bij zijn verantwoording kan hij zich door een rechtskundige of een andere raadsman doen bijstaan.