der meer vorm gegeven door middel van subsidiëring van centra voor kunstzinnige vorming (muziekscholen en creativiteitscentra) onder centrale voorwaarden met betrekking tot de kwaliteit.

De introductie van de rijksbijdrageregeling, waarin ten aanzien van planning en kwaliteitsbewaking de eerste verantwoordelijkheid bij de gemeente wordt gelegd, brengt met zich mee dat ook de eerste verantwoordelijkheid voor het beleid ten aanzien van kunstzinnige vorming en amateuristische kunstbeoefening op gemeentelijk niveau komt te liggen.

Nogmaals zij aangetekend dat het stellen van deskundigheidseisen met betrekking tot beroepskrachten op centraal niveau zal blijven geschieden.

Om geen inbreuk te maken op het aan de rijksbijdrageregeling ten grondslag liggende uitgangspunt van decentralisatie, is gekozen voor een erkenningenregeling los van de bijdrageregeling.

Bij de evaluatie van de bijdrageregeling zal ook zeer zorgvuldig op de effecten daarvan op de kwaliteit van de kunstbeoefening in deze sector worden gelet. Mocht uit deze evaluatie blijken dat het niet mogelijk is op deze wijze het kunstbeleid uit te voeren, zoals dit is verwoord in de nota Kunst en Kunstbeleid, dan zal alsnog het stellen van centrale kwaliteitscriteria moeten worden overwogen.

5. De toetsing van plannen en programma's door de rijksoverheid

• In het kader van de rijksbijdrageregeling behoudt de rijksoverheid het toezicht op de besteding van de rijksbijdragen. Dit betekent dat vooraf beoordeling zal plaatsvinden van de aanvragen om een rijksbijdrage en toetsing van de ingediende stukken (plan, programma, de verordeningen met betrekking tot de planvoorbereiding en de subsidiëring) aan de hand van de in de regeling vervatte criteria.

Achteraf zal getoetst worden of de in de declaratie vermelde kosten zijn gemaakt in overeenstemming met de in de regeling omschreven doeleinden en middelen en het eerder ingediende programma.

Voor wat de juistheid van de verrichte uitgaven betreft, wordt volstaan met de normale voor de toetsing van gemeentelijke uitgaven geldende regelingen.

• De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Rijksbijdrageregeling sociaal-culturele activiteiten berust bij de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Derhalve is de minister van C.R.M. verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen ingeval in incidentele gevallen door gemeentebesturen niet wordt voldaan aan de bij of krachtens de regeling gestelde voorwaarden.

• De toetsing door de rijksoverheid van de verschillende - overigens in aantal beperkte - voorwaarden, die aan het verkrijgen van een bijdrage voor sociaal-culturele activiteiten verbonden zijn, bevat twee elementen:

a. een formele toetsing, hetgeen wil zeggen dat wordt nagegaan of de door gemeenten ingezonden stukken die elementen bevatten, die in de regeling worden voorgeschreven en beantwoorden aan de daarbij gestelde voorwaarden. (Zo zal worden getoetst of er verordeningen zijn voor de planvoorbereiding en de subsidiëring, en of deze de in de regeling voorgeschreven elementen bevatten).

Eveneens zal worden nagegaan of plan, programma, verslag en declaratie de in de regeling voorgeschreven elementen bevatten.

Ook zal erop worden toegezien of de beroepskrachten voldoen aan de eisen gesteld in de ministeriële beschikking op grond van artikel 23, en of centrale regelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden nageleefd;

b. een globale inhoudelijke toetsing, waarbij door de minister wordt beoordeeld of:

- een bevredigende argumentatie door gemeenten wordt gegeven voor het feit, dat in plan en programma aan een bepaalde doelstelling, groep, categorie of situatie geen aandacht wordt besteed; in het bijzonder zal daarbij worden gelet op groepen die in een situatie van maatschappelijke achter-