De aandacht voor bestaande organisatievormen en zich presenterend particulier initiatief mag tegelijkertijd niet leiden tot veronachtzaming van de, dikwijls minder nadrukkelijk gepresenteerde belangen en behoeften van minderheidsgroepen en achterstandsgroepen (zie ook artikel 8, lid 1).

Voor deze groepen zal - indien particuliere organisaties geen initiatieven ontplooien - een sturende rol van de gemeentelijke overheid gewenst zijn.

Ook zullen - met inachtneming van de wenselijkheid van zelf opgezette organisatievormen van de bevolking of groepen daaruit - door de overheid regels moeten worden gesteld ten aanzien van de effectieve besteding van de beschikbaar gestelde middelen. Bij deze regels zal de gemeente aandacht kunnen besteden aan de mogelijkheden tot participatie van de onderscheiden bevolkingsgroepen in relatie tot de eigen bijdrage die van de deelnemers wordt gevraagd. Door middel van gemeentelijke subsidieverordeningen (zie ook artikel 22-24) kunnen hiertoe voorwaarden worden geformuleerd.

In situaties waarin particuliere organisaties geen initiatieven ontplooien dan wel er geen groepen burgers te kennen geven zelf verantwoordelijkheid te willen dragen voor activiteiten, welke voor hen zijn bedoeld, dan wel dat de activiteiten daarvan de toets van doelmatigheid en kwaliteit niet kunnen doorstaan, kunnen gemeenten besluiten tot het in eigen beheer treffen van voorzieningen.

Ook in die gevallen geldt echter, dat de deelnemers aan deze voorzieningen inspraak bij en waar mogelijke medezeggenschap over de inhoud en vormgeving van de voorzieningen moeten hebben (artikel 24).

Bij de beoordeling door de rijksoverheid van het programma zal, zoals in de inleiding is gesteld, afzonderlijke aandacht worden geschonken aan vorengenoemde punten: gemeenten zullen moeten aangeven om welke redenen bepaalde voorzieningen in eigen beheer moeten worden gerealiseerd.

Lid 3 en 4

Het vrijwilligersinitiatief, het feit dat mensen samen iets willen doen in de samenleving, samen een activiteit opzetten, is in de sociaal-culturele activiteiten een centraal gegeven.

De belangstelling en motivatie van de deelnemers staan bij de inhoud en vormgeving van de activiteiten voorop.

Juist daardoor kunnen de sociaal-culturele activiteiten - als element in de buitenschoolse vorming voor jeugd en jongeren en in de volwasseneneducatie - een belangrijke motiverende en stimulerende rol vervullen.

Mensen worden in relatie met hun woon-, werk- en leefsituatie aangesproken op hun directe belangstelling en behoeften.

De wijze van ondersteuning van deze activiteiten, zowel in materiƫle (b.v. door beschikbaarstelling van accommodaties en apparatuur) als in personele zin, is sterk afhankelijk van de aard van de activiteiten of de deelnemende groep.

Het vorenstaande laat onverlet de stimulerende werking die uitgaat van de inzet van kunstenaars in de kunstzinnige vorming en amateuristische kunstbeoefening op de verbreding van de functie van de kunst.

Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de activiteiten van docenten bij centra voor kunstzinnige vorming en dirigenten en regisseurs bij verenigingen op het terrein van de amateuristische kunstbeoefening.

In lid 4 van dit artikel wordt de nadruk gelegd op de algemene ondersteuning, die een wezenlijk element is van de door gemeenten te plannen voorzieningenstructuur voor sociaal-culturele activiteiten. Deze algemene ondersteuning in de vorm van service bij programmavoorbereiding, -uitvoering, organisatie, administratie en financiƫn kan ertoe bijdragen dat meer vrijwilligers gedurende langere tijd bereid zijn zich voor sociaal-culturele activiteiten in te zetten.

Daarnaast zal voor vele sociaal-culturele activiteiten een intensievere betrokkenheid van beroepskrachten in de voorbereiding of uitvoering van activiteiten noodzakelijkzijn. Soms brengt de aard van de activiteiten dit mee: