de artikelen 66,102 en 148 van de Pensioenwet 1922 (Stb. 240), zoals die wet luidde op 31 december 1956. 3. In dit hoofdstuk wordt onder middelsom verstaan het bedrag, dat voor de berekening van een pensioen of gedeelte van een pensioen in aanmerking is of wordt genomen, of, indien het pensioen van een ander pensioen is of wordt afgeleid, het bedrag, dat voor de berekening van het laatstbedoeld pensioen of gedeelte daarvan in aanmerking is of wordt genomen. 4. In dit hoofdstuk wordt onder berekeningsgrondslag verstaan de berekeningsgrondslag in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet.

Artikel 2

1. De overeenkomstig de Aanpassingsregeling pensioenen 1978-11 aangepaste middelsommen van de per 1 augustus 1978 lopende pensioenen worden met ingang van laatstgenoemde datum als volgt nader aangepast: a. indien de aangepaste middelsom lager is dan of gelijk is aan f 21 268,-, wordt deze vermenigvuldigd met 1,003 en vervolgens, tenzij belanghebbende is gepensioneerd uit een hoofdbetrekking, verhoogd met een bedrag gelijk aan: Aangepaste middelsom . -x f 249,48 (in deze formule is aangepaste middeloi oep “ ■ som de aangepaste middelsom vóór vermenigvuldiging met 1,003); b. indien de aangepaste middelsom lager is dan of gelijk is aan f 21 268,en de belanghebbende is gepensioneerd uit een hoofdbetrekking, wordt deze vermenigvuldigd met 1,003 en vervolgens verhoogd met f 249,48; c. indien de aangepaste middelsom hoger is dan f 21 268,- doch lager is dan of gelijk is aan f 22 680,-, wordt deze verhoogd op dezelfde wijze als beschreven onder punt b.; d. indien de aangepaste middelsom hoger is dan f 22 680,-wordt deze vermenigvuldigd met 1,014. 2. De middelsommen van pensioenen, toe te kennen per 1 augustus 1978 of later, waarvan de dienstlijn is geëindigd vóór of op 1 januari 1979, worden, na toepassing van het gestelde in de Aanpassingsregeling pensioenen 1978-11, nader aangepast overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid. 3. Een pensioen of gedeelte van een pensioen, als bedoeld in het eerste lid, wordt met ingang van 1 augustus 1978 evenredig aan de verhoging, die de aangepaste middelsom ingevolge het eerste lid ondergaat, verhoogd, voor zoveel nodig met inachtneming van het bepaalde in artikel F 7, tweede lid, en in paragraaf 1 van hoofdstuk J van de Algemene burgerlijke pensioenwet. 4. Een pensioen of gedeelte van een pensioen, als bedoeld in het tweede lid, wordt met ingang van 1 augustus 1978 of het later tijdstip, waarop het pensioen ingaat, vastgesteld aan de hand van de overeenkomstig dat lid aangepaste middelsom.

HOOFDSTUK II

Artikel 3

1. In dit hoofdstuk wordt onder pensioen verstaan een pensioen toegekend krachtens de Spoorwegpensioenwet, alsmede een pensioen of een uitkering, welke krachtens artikel T 3 van evengenoemde wet voor de toepassing daarvan geacht worden krachtens die wet te zijn toegekend.

2. Onder pensioen worden mede begrepen de wettelijke verhogingen en aanvullingen, met uitzondering van de pensioenverhogingen, gegrond op de artikelen 32, 51 of 99 van de Pensioenwet voor de Spoorwegambtenaren 1925 (Stb. 294), zoals die wet luidde op 31 december 1956.