2. In de overige gevallen kan Onze Minister op met redenen omkleed verzoek van degene, tot wie een opdracht is gericht, verklaren, dat de Staat medeaansprakelijk is voor de nakoming van de financiële verplichtingen, die voor degene, aan wie de verzoeker zal leveren, tegenover deze voortvloeien uit de opgedragen levering, indien naar zijn oordeel onvoldoende zekerheid bestaat, dat deze verplichtingen zullen worden nagekomen.

Artikel 6

1. Onze Minister kan in een geval als bedoeld in artikel 3, eerste lid, indien zulks naar zijn oordeel ter verwezenlijking van een van de in dat artikellid vermelde doeleinden is vereist, het eigendomsrecht op aardolieprodukten vorderen. 2. De vordering geschiedt ten behoeve van de Staat, dan wel een andere rechtspersoon of een natuurlijke persoon. 3. In vorderingsbeschikkingen kan aan daarbij aangewezen personen de verplichting worden opgelegd, om, voorzover hun dat feitelijk en rechtens mogelijk is, op de daarbij aangegeven plaats en tijd aan degene, te wiens behoeve de vordering geschiedt, de feitelijke mogelijkheid tot uitoefening van het gevorderde recht te verschaffen. 4. De artikelen 4, 5, tweede lid, 8, 9, eerste en tweede lid, 10,11,13,15, eerste en derde lid, 16 en 31, eerste lid, van de Vorderingswet 1962 (Stb. 587) zijn van overeenkomstige toepassing. 5. De schadeloosstelling wordt vastgesteld met toepassing van hetgeen bij of ter uitvoering van de Overeenkomst is bepaald met betrekking tot de prijs voor toebedeelde aardolieprodukten. 6. De vaststelling van het bedrag van de schadeloosstelling, te betalen aan rechthebbenden met wie daarover geen overeenstemming is bereikt of die niet aan het overleg hebben deelgenomen, geschiedt door de arrondissementsrechtbank te Rotterdam. 7. Artikel 18 van de Vorderingswet 1962 isvan overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

Terstond nadat de Staat het eigendomsrecht op aardolieprodukten, welke met het oog op de nakoming van een op Nederland rustende verplichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, zijn gevorderd, heeft verkregen, neemt Onze Minister de nodige maatregelen ten einde aan die verplichting te voldoen.

Artikel 8

Ingeval een op Nederland rustende verplichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt ingetrokken of vervalt, dan wel hoofdstuk III van de Overeenkomst buiten werking is gesteld, blijven de krachtens artikel 3, eerste lid, gegeven opdrachten, alsmede de daarmede in verband staande bevoegdheden en verplichtingen ingevolge deze wet van kracht, behoudens voorzover Onze Minister, al dan niet op verzoek van degene, tot wie een opdracht is gericht, anders bepaalt.

Artikel 9

Het in de artikelen 3-8 bepaalde is van overeenkomstige toepassing ingeval een verplichting tot toebedeling van aardolieprodukten aan één of meer andere Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen voor Nederland voortvloeit uit een besluit van een orgaan van de Europese Gemeenschappen.