8. Indien voor een vak twee of meer examinatoren optreden, bepalen zij in onderling overleg de in het tweede lid bedoelde cijfers. Komen zij daarbij niet tot overeenstemming, dan wordt het cijfer bepaald op het rekenkundig gemiddelde van de door ieder van hen toegekende cijfers. Indien het gemiddelde, bedoeld in de vorige volzin, een cijfer met twee of meer decimalen is, wordt dit cijfer afgerond op de eerste decimaal, met dien verstande dat deze decimaal met 1 verhoogd wordt indien de tweede decimaal zonder afronding 5 of hoger is. Artikel 28. 1. De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg het cijfer voor het schriftelijk examen vast. Daarbij gebruiken zij één van de cijfers uit de schaal van cijfers, genoemd in artikel 16, achtste lid. 2. Komen zij daarbij niet tot overeenstemming, dan wordt het cijfer bepaald op het rekenkundig gemiddelde van het door ieder van hen voorgestelde cijfer. Indien het gemiddelde, bedoeld in de vorige volzin, een cijfer is dat als tweede decimaal een 5 heeft, wordt de eerste decimaal met 1 verhoogd. 3. De examinator vult de vastgestelde cijfers voor het schriftelijk examen in op de lijst van cijfers, bedoeld in artikel 20, eerste lid. De examinator en de gecommitteerde ondertekenen de lijst. De gecommitteerde bewaart een door beiden ondertekend exemplaar van de lijst tot 1 april van het volgend jaar. De examinator berekent met inachtneming van artikel 32 de eindcijfers en vult deze in op de lijst van cijfers. De examinator levert de lijst terstond daarna in bij de directeur. Deze vergewist zich ervan dat de lijst deugdelijk is ondertekend en de eindcijfers juist zijn berekend en ondertekent daarna de lijst. Artikel 29. 1. Indien het schriftelijk examen niet op regelmatige wijze heeft plaatsgehad of indien de inspecteur twijfelt of het schriftelijk examen op regelmatige wijze heeft plaatsgehad kan hij besluiten dat het geheel of gedeeltelijk voor een of meer kandidaten opnieuw wordt afgenomen. 2. De inspecteur bepaalt daarbij door wie de opgaven worden vastgesteld en wanneer, op welke wijze en door wie het examen zal worden afgenomen. Artikel 30. 1. Indien een kandidaat om een geldige reden ter beoordeling van de directeur is verhinderd bij één of meer zittingen tegenwoordig te zijn, wordt hem gelegenheid gegeven het examen te voltooien gedurende de periode van de herkansing. 2. Indien een kandidaat gedurende de in het eerste lid bedoelde periode evenzeer verhinderd is, wordt hij in de gelegenheid gesteld ten overstaan van de staatsexamencommissie op een door Onze minister of deze commissie te bepalen tijdstip, het overeenkomstige staatsexamen af te leggen. In dat laatste geval meldt de kandidaat zich zo spoedig mogelijk door tussenkomst van de directeur aan bij de voorzitter van de desbetreffende staatsexamencommissie. In dat geval deelt de directeur aan de commissie mede: a. welke cijfers de kandidaat voor het schoolonderzoek en het eventueel reeds afgelegde gedeelte van het schriftelijk examen heeft behaald; alsmede, wanneer dat zich voordoet, b. dat ten behoeve van de kandidaat op grond van artikel 11a toestemming is verleend dat met betrekking tot het vak Nederlandse taal en letterkunde dan wel het vak Nederlandse taal wordt afgeweken van de voorschriften gegeven bij of krachtens dit besluit; c. dat ten behoeve van de kandidaat op grond van artikel 26, negende lid, toestemming is verleend dat hij het schriftelijk examen geheel of gedeeltelijk aflegt op een wijze die is aangepast aan zijn lichamelijke gesteldheid. Artikel31. 1. Indien een kandidaat zich ten aanzien van het schriftelijk werk aan enig bedrog heeft schuldig gemaakt en dit voor of tijdens het schriftelijk examen wordt ontdekt, ontzegt de directeur hem de deelneming of de verdere deelneming aan het schriftelijk examen. Indien een kandidaat in enig ander opzicht in strijd met de voorschriften heeft gehandeld en dit voor of tijdens het examen wordt ontdekt, kan de directeur hem de deelneming of de verdere deelneming aan het schriftelijk examen ontzeggen.