ARTIKEL III

1. Behoudens het bepaalde in de volgende leden wordt aan iemand voor elke maand in de uitkeringsperiode, waarin hij de hoedanigheid van belanghebbende bezat, een uitkering verleend, welke is samengesteld uit de volgende onderdelen: a. 0,34 procent van de uitkeringsbasis, met inachtneming van de volgende minima: voor 21-jarigen en ouderen f5,95, voor 20-jarigen f5,50. voor 19-jarigen f5,06, voor 18-jarigen f4,61, voor 17-jarigen f4,17. voor 16-jarigen f3,72, voor 15-jarigen f 3,27; b. een bedrag voor, op de peildatum. 21-jarigen en ouderen van f 0,55, 20-jarigen van f0,51, 19-jarigen van f 0,47, 18-jarigen van f 0,43, 17-jarigen van f 0,39, 16-jarigen van f 0,34, 15-jarigen van f 0,30; c. 8 procent van hettotaal van de ingevolge het gestelde onder a en onder b verkregen uitkomst; d. een bedrag van f 0,62. 2. Voor de belanghebbenden die worden bezoldigd volgens de Bezoldigingsregeling leerling-verpleegkundigen en leerling-ziekenverzorgenden 1978 (Stb. 227): a. gelden de in het eerste lid, sub a, genoemde minimumbedragen als volgt: voor degenen van de eerste leerperiode f4,61, voor degenen van de tweede leerperiode f5,06, voor degenen van de derde leerperiode f5,50; b. gelden de in het eerste lid, sub b, genoemde bedragen als volgt: voor degenen van de eerste leerperiode f 0,43, voor degenen van de tweede leerperiode f 0,47, voor degenen van de derde leerperiode f 0,51. 3. Op het in het eerste lid, sub d, genoemde bedrag van f 0,62 bestaat geen aanspraak voor de belanghebbende die op de peildatum: a. het minimumpensioen- of drempeltijdbijdrageverhaal of in het geheel geen pensioenbijdrageverhaal, bedoeld in artikel C7 van de Algemene burgerlijke pensioenwet 1966 (Stb. 6) verschuldigd was, dan wel voor de berekening van dit bijdrageverhaal geen franchise-aftrek, bedoeld in artikel 3 van het Verhaalsbesluit Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1967, 364) plaatsvond; b. een bedrag wegens pensioenbijdrageverhaal tot het in artikel C3, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet 1966 genoemde percentage verschuldigd was. 4. Over de periode, waarin een nevenbetrekking, niet zijnde een deelbetrekking werd vervuld, zijn de in het eerste lid, sub a, genoemde minimumbedragen niet van toepassing en bestaat geen aanspraak op het in het eerste lid, sub b, bedoelde bedrag.