Ada. De opsomming van rijkswetten, wetten en algemene maatregelen van bestuur is evenals die van het gehele tweede lid, niet limitatief. Zo zullen ook Koninklijke besluiten, die geen algemene maatregelen van bestuur zijn, ministeriële regelingen, memories van antwoord en dergelijke de Raad dienen te passeren, indien het algemeen regeringsbeleid daarbij is betrokken. Vanzelfsprekend vallen voorstellen van wet, waarvoor het initiatief in het parlement is genomen en die door de Staten-Generaal zijn aanvaard, ook onder deze bepaling. Wordt na de behandeling in de Raad een ontwerp belangrijk gewijzigd, dan is het juist dat de Raad daarover opnieuw zijn oordeel kan geven. Verder kunnen de adviezen van de Raad van State (van het Koninkrijk) of andere instanties van zo principiële aard zijn, dat het wenselijk voorkomt - ook al zou de meest hierbij betrokken Minister van mening zijn, dat deze beschouwingen niet tot wijziging of intrekking behoeven te leiden - toch ook daaromtrent het oordeel van de Raad te vragen. Naar analogie geldt dit voor hetgeen in de Tweede Kamer te berde wordt gebracht. De aanvaarding van een ingrijpend amendement kan het eerdere besluit van de Raad aantasten. Ook het voornemen tot de intrekking van een wetsontwerp dient aan de Raad te worden voorgelegd. Wel is daarbij een voorbehoud opgenomen voor het geval dat spoed nader overleg in de Raad niet toelaat. De interpretatie van deze bepaling wordt aan de behandelende Minister overgelaten. Deze zal echter, zo enigszins mogelijk, met de Minister-President, die immers heeft te waken over de bevoegdheden van de Raad, over een hernieuwde behandeling in de Raad overleg plegen. De aard van de materie kan verder meebrengen, dat de behandelende Minister eerst met enkelen van zijn ambtgenoten en de Gevolmachtigde Minister overleg pleegt c.q. tot overeenstemming behoort te komen, ook indien geen hernieuwde behandeling in de Raad plaatsvindt.

Ad b. Indien de goedkeuring van overeenkomsten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties geschiedt in de vorm van rijkswet of wet, is behandeling in de Raad voorgeschreven in artikel 4,ty>»ede lid onder a, zodat afzonderlijke vermelding nog nodig was indien stilzwijgende goedkeuring wordt uitgelokt. In dergelijke gevallen komt het nogal eens voor dat aan de Raad wordt voorgesteld in te stemmen met ondertekening en stilzwijgende goedkeuring. Het zou echterte ver gaan de ondertekening van elke overeenkomst als onderwerp van algemeen regeringsbeleid te beschouwen. De onder punt h opgenomen omschrijving van belangrijke onderwerpen het buitenlands beleid betreffende, betekent dat ondertekening van «belangrijke» overeenkomsten in de Raad aan de orde moet komen.

Ad c t/m g. De onder de punten c, d en e opgenomen onderwerpen worden ten dele reeds behandeld in de Aanwijzingen inzake werkwijze ministerraad en onderraden, vastgesteld bij besluit van de Minister-President van 24 april 1975, en opgenomen in de Algemene Aanwijzingen aan Ambtenaren.

In het Reglement van Orde zijn deze nader uitgewerkt. De Aanwijzingen voor de Rijksdienst inzake adviesorganen en de Wet openbaarheid van bestuur zijn bij de formulering van de bepalingen in de overwegingen betrokken. Onder adviesorganen in het Reglement van Orde van de Ministerraad worden verstaan de adviesorganen, als bedoeld in de hierbovenvermelde aanwijzingen.

De bepaling sub c heeft betrekking op aanvragen zowel aan adviesorganen met een permanent karakter als aan tijdelijke adviesorganen.

Als voorbeeld van wat in de bepaling sub d moet worden verstaan onder beleidsvoornemens die van invloed kunnen zijn op de positie van het kabinet, kan onder meer worden gedacht aan een op zich volstrekt redelijk voorstel, dat echter afwijkt van de letterlijke tekst van hetgeen terzake bij de totstandkoming van dat kabinet is overeengekomen. Hoe langer een kabinet aan het bewind is, hoe meer dat ten gevolge van inmiddels gewijzigde omstandigheden het geval kan zijn.