De punten e, f en g hebben betrekking op de instelling van adviesorganen en de resultaten van hun werkzaamheden. Voor de bevordering van de eenheid van het regeringsbeleid is het noodzakelijk dat de Raad, doordat hij de beslissing moet nemen, tijdig kan kennis nemen van voorstellen tot instelling, inclusief de taakopdracht, en samenstelling van adviesorganen. Ook de resultaten van de werkzaamheden van adviesorganen dienen in de Ministerraad aan de orde te komen.

De publikatie van adviezen van niet-ambtelijke adviesorganen is voorgeschreven in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur. Indien het advies van deze organen een regeringsstandpunt wenselijk maakt, zal in het licht van het eerste lid van artikel 4 van geval tot geval moeten worden beoordeeld of behandeling in de Ministerraad noodzakelijk is. Indien echter één of meer ambtenaren deel uitmaken van een adviesorgaan is het wenselijk de Raad altijd over publikatie van de adviezen te laten beslissen. Dat wordt onder punt g geregeld.

Ad h en i. Meer in het bijzonder ten gevolge van de aanneming van het rechterlijke toetsingsrecht van nationale wetgeving aan internationale overeenkomsten is het van meer betekenis geworden de Raad in een vroegtijdig stadium te kennen in hetgeen in internationaal verband overeen zal worden gekomen. Is eenmaal - ook onder het nodige voorbehoud - een zekere toezegging gedaan dan kan -zeker bij overeenkomsten in multilateraal verband - de Raad in een later stadium daaraan niet veel af of toe doen. Het ontwerp is dan a prendre ou è laisser. Het aanvaarden van verplichtingen van blijvende aard en het onderhandelen over deze ontwerpen, die de Nederlandse Antillen raken, dienen gerekend te worden tot de aangelegenheden betreffende het algemeen regeringsbeleid. Vandaar dat zij hier zijn vermeld als onderwerpen voor overleg in de Raad alvorens enige toezegging of voorstel in internationaal verband wordt gedaan. Ook de samenstelling van belangrijke delegaties en het geven van instructies daaraan dienen vooraf aan het oordeel van de Raad te worden onderworpen.

Adj. De onder dit punt opgenomen tekst wijkt sterk af van de inhoud van de vergelijkbare bepaling onder artikel 4, tweede lid, sub e van het Reglement van Orde 1956. In de inleiding op deze toelichting is daarover al het een en ander gezegd. In plaats van een niet-limitatieve opsomming van functies voor de vervulling waarvan een beslissing van de Raad noodzakelijk wordt geacht, wordt in de nieuwe bepaling aangegeven welke voordrachten tot benoeming door de Kroon niet in de Raad aan de orde behoeven te worden gesteld. Die uitzonderingen op de regel zijn drieërlei. In de eerste plaats wordt voor functies in Nederland een grens getrokken waar beneden kennisneming door de Raad achterwege kan blijven. Die grens is voor functies buiten Nederland niet in zijn algemeenheid te trekken. De hoofden van diplomatieke vertegenwoordigingen in het buitenland en de leden van de Nederlandse rechterlijke macht die werkzaam zijn op de Nederlandse Antillen, vervullen functies die mede het aanzien van Nederland buiten onze landsgrenzen bepalen. Dat maakt het wenselijk de voordrachten tot benoeming in die functies, ongeacht de daaraan verbonden bezoldiging, aan het oordeel van de Raad te onderwerpen. Daartoe strekt de tweede uitzondering. Teneinde echter te voorkomen dat de gehele regeling te rigide wordt is onder 3° de mogelijkheid geopend dat in voorkomende gevallen waarin behandeling van een voordracht in de Raad door de eerstverantwoordelijke Minister onnodig of ongewenst wordt geacht, daarvan ook kan worden afgezien, mits de desbetreffende Minister het daarover tevoren eens is geworden met de Minister-President.

Bestaat er twijfel of een benoeming in de Raad moet worden behandeld, dan is ook voorafgaand overleg met de Minister-President vereist, maar dan op grond van artikel 5. Als zo'n twijfelgeval zou kunnen worden beschouwd de benoeming tot plaatsvervangend Directeur-Generaal van iemand die bestemd is om op korte termijn een zittende Directeur-Generaal op te volgen.